donderdag 30 november 2006

Vals alarm in domstad



Je moet tegenwoordig erg oppassen met wat je zegt, want voor je het weet staat de taalprof ineens over je schouder mee te kijken. Elke grammaticale noodkreet op het internet wordt onmiddellijk geregistreerd door de ultragevoelige grammaticale antennes die de taalprof op zijn ivoren toren heeft staan.


Utrechtse schakers hebben een bijzondere band met de grammatica. Op 17 november maakt er weer eentje een grammaticale opmerking: "Er wordt zaken gedaan; niet er worden zaken gedaan. Bel de Taalprof!". Dat is natuurlijk de goden verzoeken. Daar kun je dan  één minuut later wel aan toevoegen "(dit is een geintje; niet weer svp)", maar het kwaad is al geschied. Ook de brandweer rukt bij iedere melding uit.

woensdag 29 november 2006

Eeuwige kwesties (1): Onkruid vergaat niet



De taalprof zit nog steeds achter het IJzeren Rooster, maar als de nood hoog is, verschijnt hij op het toneel, om de woekeringen van het grammaticale onbegrip te bestrijden. Al twee logjes (dit en dit) heeft hij gewijd aan de kwestie een aantal, maar het betreft hier een hardnekkig onkruid. Er zijn nog steeds mensen die beweren dat een aantal mensen een enkelvoudige woordgroep is, en dat je dus altijd moet zeggen een aantal mensen is het hier niet mee eens, in plaats van een aantal mensen zijn het hier niet mee eens.


Wie heeft het toch ooit in ons hoofd gezet dat we deze belegen en onnatuurlijke taalvorm tot in lengte der dagen moeten handhaven? Het grote negentiende-eeuwse Woordenboek der Nederlandse Taal vond dit al een beetje te gortig. Zal ik eens precies citeren hoe de toenmalige lexicografen dat zeiden? Hou je vast!


Wanneer aantal als eene collectieve eenheid genomen wordt, gelijk altijd plaats heeft, wanneer het vergezeld is van het lidw. van bepaaldheid, of van een aanw. voornw. (het, dit, dat aantal), en veelal ook bij het lidw. van eenheid (een aantal), dan beheerscht het het ww., hetwelk dus in het enkelv. staat. || Het grootste aantal boeken is reeds verkocht. — Zo vloog ... dat aantal jaaren heen, FEITH, Ouderdom 3 . Een aantal Prinsen vraagt haar hand, BILD. 1, 205 . Een aantal jaagren vliegt, 2, 398 . Een aantal lijken dekt den grond, 2, 403 . Een aantal Christenslaven kwijnt hier in holen weg, TOLLENS 6, 34 . Een aantal eeuwen snelde heen, 8, 101 . Dat in 't pak ... een aantal brieven stak, DAUTZENBERG 151 .

— Vergezeld van het lidw. van eenheid echter kan aantal ook worden aangemerkt als eene bepaling van het volgende of verzwegene znw., dat altijd een mv. is; dit laatste wordt dan het hoofdwoord en neemt het ww. in het meervoudige getal bij zich. Dit gebruik van het mv. verdient vooral dan de voorkeur, wanneer men bij de werking, door het ww. uitgedrukt, niet aan al de bedoelde personen of zaken gezamenlijk, als eene eenheid beschouwd, maar aan elk in 't bijzonder te denken heeft. || Door dit oponthoud van den spoortrein kwamen een aantal nieuwsgierigen te laat om de plechtigheid bij te wonen. Een aantal omstandigheden maakten hem besluiteloos. — In David vereenigden zich een aantal zeldzame verschijnsels, V.D. PALM, Red. 1, 5 .


Bent u daar nog? Misschien vraagt u zich af: wat stáát hier? Dat is in minder woorden best te zeggen: als je een aantal mensen als een groep ziet (en dat doe je altijd als het het aantal, dit aantal of dat aantal is), dan is het enkelvoud, en als je het over de afzonderlijke mensen hebt (dat kan alleen bij een aantal) dan gebruik je bij voorkeur meervoud.


Dat klinkt niet zo onbekend, niet? Inderdaad, het is vrijwel exact wat de hedendaagse taaladviseurs zeggen. Dit taaladvies is dus negentiende-eeuws. De gedachte dat een aantal altijd enkelvoud is, als die al ooit gangbaar is geweest, moet nog ouder zijn.


Het idee dat het meervoudige gebruik van een aantal mensen uit het Engels komt (naar analogie van the police are) is daarmee in elk geval onhoudbaar geworden. In de negentiende eeuw waren anglicismen überhaupt geen issue, om het maar eens in goed Nederlands te zeggen.


Toch voel ik me een beetje ongemakkelijk bij deze constatering. Blijkbaar was de taalsituatie met betrekking tot een aantal in de tijd van het WNT precies hetzelfde als vandaag. Ook toen waren er mensen die het enkelvoud gebruikten én mensen die liever het meervoud hanteerden. Die WNT-makers hangen dat op aan een of ander logisch klinkend onderscheid. Bewijzen dat dat klopt met wat de taalgebruikers toentertijd dachten, ho maar!


Stel nu dat ik eens iets anders beweer: in het geval van een aantal mensen kun je het hebben over die mensen, óf over dat aantal (bijvoorbeeld over hoe groot dat aantal is). Alleen in het laatste geval is het enkelvoud, in het eerste geval is het meervoud. Klinkt dat niet even logisch? Waarom is de ene bewering beter dan de andere?


Ik herhaal het nog maar eens: ik ben nog nooit een overtuigend voorbeeld tegengekomen van een aantal mensen in het enkelvoud (wel van het, dit of dat aantal, maar niet van een aantal). Ik kan er wel een verzinnen, maar dat wordt ongelooflijk geforceerd. Dus dat doe ik lekker niet. Ook al die negentiende-eeuwse voorbeelden uit het WNT vind ik beter in het meervoud. De meeste kloppen zelfs niet met de beregeling die in er bij staat: Een aantal eeuwen snelde heen, waarom zou dat eene collectieve eenheid moeten zijn? Die eeuwen, die snellen toch zeker één voor één heen? Dan heb ik toch aan elk in 't bijzonder te denken? Ik wil maar zeggen: volgens mij is dit een totaal uit de lucht gegrepen, gekunstelde onzinberegeling. Hoe lang moeten we dit nog tolereren?

zaterdag 18 november 2006

De bepaling van gesteldheid, daar heb je nog eens wat aan!



Ben ik net mijn nu al geruchtmakende charmeoffensief ten behoeve van de bepaling van gesteldheid begonnen, krijg ik meteen een vraag die ik daarmee kan beantwoorden! Het gaat om de zin: Indien een verschil van mening niet langs minnelijke weg is opgelost, wordt geacht een geschil te bestaan. Wat een rare zin! Is er soms iets mee?


Hij ruikt een beetje muf, die zin. Jarenlang onder het stof gelegen in een juridisch handboek of zo. Ik haal eerst even die bijzin eruit, dat klinkt al meteen een stuk frisser: In dat geval wordt geacht een geschil te bestaan. Klinkt wel iets moderner, maar er zit hetzelfde probleem in als in de oorspronkelijke zin. Hoe zit dat dan?



Het is een lijdende vorm, nietwaar? In dat geval wordt geacht een geschil te bestaan. Wat is de actieve variant? Dat moet wel iets zijn als In dat geval acht men een geschil te bestaan. Ligt het aan mij, of klinkt die zin ineens een stuk slechter?


Het woordje achten is een uniek werkwoord in het Nederlands. Meestal komt het voor in een constructie met een bepaling van gesteldheid (hee, dat is toevallig!): wij achten u geschikt, ik acht dat goed mogelijk. In deze zinnen is geschikt en mogelijk bepaling van gesteldheid, en predicaat bij het lijdend voorwerp (u en dat). Het werkwoord achten is hier een soort formeel vinden (Wij vinden u geschikt, ik vind dat goed mogelijk).


Zo'n bepaling van gesteldheid kan maar in beperkte mate de vorm van een zin aannemen. Bij Ik maak dat mogelijk kun je niet zeggen Ik maak dat mogelijk zijn. Bij vinden kan het net wel (of net niet, voor sommige mensen): Wij vinden u geschikt zijn, ik vind dat goed mogelijk worden. Ander voorbeeld: Ik vind jou leuk lachen.


Wat vrijwel nooit kan, is een beknopte bijzin met te erbij: Wij vinden u geschikt te zijn, Ik vind jou leuk te lachen. Dat kan echt niet. Alleen bij achten dan.


Nou is het probleem dat er ongeveer één zin in het Nederlands bestaat waarin de bepaling van gesteldheid bij achten de vorm van een beknopte bijzin met te aanneemt. Dat is het spreekwoord Ieder acht zijn uil een valk te zijn. In alle andere gevallen werkt de taal deze rare constructie weg door er een lijdende vorm van te maken. Ieders uil wordt geacht een valk te zijn klinkt meteen een stuk "gewoner".

Het geschil wordt geacht te bestaan
is dus de lijdende vorm van Men acht het geschil te bestaan. In die lijdende vorm is dit geschil het onderwerp, daarover bestaat geen twijfel. Dit onderwerp kan achter de persoonsvorm komen te staan, als je de zin bijvoorbeeld met een bepaling begint: In dat geval wordt het geschil geacht te bestaan. Onmogelijk is: In dat geval wordt geacht het geschil te bestaan. Klinkt ook niet, zou ik zeggen.


In onze zin staat echter: In dat geval wordt geacht een geschil te bestaan. Dit lijkt wel een constructie met plaatsonderwerp: In dat geval wordt er geacht een geschil te bestaan. Maar dat is ook gek! In een zin met plaatsonderwerp schuift het onderwerp wel naar rechts, maar nooit over het werkwoord heen. Wel In dat geval worden er mensen aangespoord te reageren, maar niet In dat geval worden er aangespoord mensen te reageren.


Nou kan ik me er makkelijk vanaf maken door op dit punt simpelweg te zeggen: "Ongrammaticaal!". Maar dat is me toch al te gemakzuchtig. Je bent tenslotte taalprof of je bent het niet. En het is een feit dat een zin als Er wordt geacht iets te bestaan helemaal niet zo slecht klinkt. Waarom niet?


Ik denk dat het zó zit: doordat die constructie met achten en bepaling van gesteldheid in de vorm van beknopte bijzin alleen maar voorkomt in de lijdende vorm, ga je automatisch dat wordt geacht als een eenheid zien. De betekenis ondersteunt dat. Want wordt geacht heeft een zogeheten "modale betekenis", een beetje een formele vorm van schijnt. Er wordt geacht iets te bestaan lees je dus als een formele variant op Er schijnt iets te bestaan. Het wordt dan ook aanmerkelijk slechter als je iets tussen wordt en geacht in zet: Er wordt door de eeuwen heen door iedereen geacht iets te bestaan.





donderdag 16 november 2006

Taalprof geeft stemadvies



Jammer dat het een beetje te laat is, maar ik had eigenlijk een paar maanden geleden de Partij voor de Bepaling van Gesteldheid (PvdBvG) moeten oprichten. In de polls op deze website in de linkerkolom staat dit zinsdeel namelijk al maanden op een treurige laatste plaats.


Wat betekent dat? De bijbehorende vraag is: Ik heb het meeste moeite met..., heeft dus niemand moeite met de bepaling van gesteldheid? Ik vrees dat het erger is. Niemand kent de bepaling van gesteldheid. Dit zinsdeel krijgt niet eens de káns om moeilijk gevonden te worden. Dieper kun je als zinsdeel toch niet zinken. Daar moet iets aan gedaan worden!


Een tijdje geleden ontstond er in dit logje enige discussie over de constructie iets vol proppen. Een aantal mensen vonden dat hier sprake was van één werkwoord volproppen, terwijl de taalprof koos voor de bepaling van gesteldheid vol. Grote consternatie, ontevreden geluiden, waarom moet dat zo ingewikkeld, doe toch normaal, moeten we daar onze kostbare lestijd aan besteden, kortom: er bestond enige weerstand tegen de bepaling van gesteldheid. Waarom?


Ik zal de eerste zijn om toe te geven dat de bepaling van gesteldheid (en zeker de resultatieve werkwoordbepaling) zich graag tegen het werkwoord aanschurkt, en in veel gevallen sterk te indruk werkt samen met het werkwoord één woord te vormen. Iets leuk-vinden, iets kapot-maken, iets weg-sturen, iets open-maken. In al deze gevallen is het resultaat dat iets leuk is, of kapot, of weg, of open, als resultaat van wat je doet. Dat is een duidelijk predicatief verband. In sommige gevallen schrijf je dat predicaat vast aan het werkwoord, en in andere gevallen niet (en in sommige gevallen twijfel je).


Al deze gevallen lijken mij heel erg te verschillen van "echte" scheidbaar samengestelde werkwoorden. Neem nou eens de constructie iets vol-houden. In de normale lezing (werkwoord volhouden) is er toch echt geen sprake van, dat er "iets vol is", nietwaar? Die lezing bestaat wel (Hou de glazen vol, ober!), maar dan schrijf je vol en houden ook zeker los. Het verschil tussen de bepaling van gesteldheid en het samengestelde werkwoord is bij volhouden heel erg duidelijk.


Als je in al die gevallen vol-proppen, leuk-vinden, kapot-maken, weg-sturen, open-maken het predicaat als bepaling van gesteldheid ziet, dan leg je de nadruk op de inhoud van de constructie. Zie je het domweg als deel van het werkwoord, dan laat je die inhoud links liggen, en ga je af op andere, vage gevoelens: de klank, de heersende opinie, de waan van de dag (of van het woordenboek). Dat lijkt me het verschil tussen stemmen met je hoofd of met je onderbuik.


Graag zou ik ervoor willen pleiten om ook in de zinsontleding te kiezen voor de inhoud. Kies voor de bepaling van gesteldheid, want die keuze geeft veel meer inzicht in de informatie die in de zin versleuteld zit. Stem voor inhoud, stem PvdBvG!




maandag 13 november 2006

Wie is er bang voor de bepaling van gesteldheid? (2)



De geheime kring van grammatici die precies weten hoe het zit met de bepaling van gesteldheid is angstaanjagend klein geworden. Daarom is de taalprof een charmeoffensief begonnen ten behoeve van de bepaling van gesteldheid. Het eerste deel daarvan verscheen al eerder, maar de koek is nog niet op.


Wat is bijvoorbeeld een predicatieve toevoeging? Of een resultatieve werkwoordbepaling? Heb je dat altijd al willen weten? Denk je dat je die zelf nooit van zijn leven zult gebruiken? Lees dan snel verder!


Je moet weten dat een bepaling van gesteldheid "gewoon" een vorm van predicatie is. Als je dat niet weet, lees dan eerst dit gesprekje over predicatie, of het eerste deel over de bepaling van gesteldheid. Als je daar geen zin in hebt, even heel kort: predicatie is zeggen wat iemand of iets doet of is. Meer niet eigenlijk.


Die bepaling van gesteldheid heb je in drie soorten. Waarom? Omdat je er drie verschillende dingen mee kunt doen. De meest vrije vorm is de predicatieve toevoeging. Dan heb je een bestaande zin, en daar frommel je een los extra predicaat tussen. Bijvoorbeeld, je hebt De politicus stond op zijn zeepkist, en daar zet je dan schreeuwend bij: De politicus stond schreeuwend op zijn zeepkist. Lekker efficiënt, dan heb je meteen twee dingen tegelijk gezegd: dat die politicus daar stond, én dat-ie stond te schreeuwen. Predicatieve toevoeging, onthouden dat ding.


Nog mooier. Als je een bestaande zin hebt met een lijdend voorwerp dat je ook weg kunt laten (bijvoorbeeld De politicus las de krant), dan kun je een bepaling van gesteldheid toevoegen die bij dat lijdend voorwerp hoort: De politicus las de krant stuk. Is dat niet hetzelfde als een predicatieve toevoeging? Nee, want nu krijgt het predicaat ook nog een "resultaatbetekenis": de krant is niet stuk, hij gaat stuk als resultaat van het lezen. Als het goed is voel je die resultaatbetekenis zelf al haarscherp aan, ook al heeft niemand je dat ooit verteld. Is dat niet wonderlijk? Dat is nou de resultatieve werkwoordbepaling.


Maar het kan nog gekker. Neem een zin zónder een lijdend voorwerp, bijvoorbeeld Ik wandelde op straat. Hier kan niet eens een lijdend voorwerp bij! Maar nu komt het: zet er toch eens een lijdend voorwerp bij, samen met een predicaat, bijvoorbeeld: Ik wandelde op straat mijn schoenen stuk. Hee, nu kan het ineens wél! De betekenis is nu: "Ik wandelde op straat en het resultaat van dat wandelen was dat mijn schoenen stuk gingen". En dat allemaal met maar drie woordjes extra! Over efficiënt gesproken.


De combinatie van bepaling van gesteldheid en lijdend voorwerp is bij sommige werkwoorden zelfs standaard. Bijvoorbeeld Ik vind jou leuk. Dat betekent: "Ik vind dat jij leuk bent". Naamwoordelijke predicatie van leuk over jou, bij het werkwoord vinden. Eigenlijk is jou helemaal geen lijdend voorwerp bij vinden, want als ik jou leuk vind, dan vind ik niet jou. Het lijkt wel alsof eigenlijk die hele predicatie het lijdend voorwerp is bij vinden. In sommige gevallen versmelten dat werkwoord en dat predicaat zelfs tot één werkwoord, bijvoorbeeld goedkeuren.


Er zijn meer van dat soort werkwoorden. Sommige hebben zelf heel weinig betekenis. Wat denk je bijvoorbeeld van Jij maakt mij blij? Dat mij is wel het lijdend voorwerp bij maken, maar de betekenis is dat jij ervoor zorgt ("maakt") dat ik blij ben (resultaatbepaling). Niet dat "jij mij maakt". Ook al heeft iedereen hier de neiging om te zeggen, ja maar, hier is het werkwoord toch blijmaken, je kunt eenvoudig zien dat het een normale zin met een resultaatbepaling is. Veel betere ontleding!


En nou nog eens wat: ik heb een jas aan. Je kunt wel denken, dat gaat over aanhebben, en zelfs het woordenboek zal je gelijk geven, maar als je het bovenstaande gesnapt hebt, zie je dat dit eigenlijk óók een bepaling van gesteldheid is: "ik heb een situatie waarin een jas aan is". Vind je dit gek? Kijk dan eens naar Ik heb mijn werkstuk af, Ik heb mijn band lek, Ik heb de leraar op de kast (denk even niet letterlijk). In deze zinnen is het werkstuk af, de band is lek, de leraar is op de kast. Allemaal predicatie. Allemaal bepaling van gesteldheid. Als je goed kijkt, kom je ze overal tegen.

Wie is er bang voor de bepaling van gesteldheid? (1)




Er zijn veel grammaticale termen waarmee je mensen snel de stuipen op het lijf kunt jagen. Sommigen lopen al gillend weg bij het horen van de term naamwoordelijk gezegde, en zelfs de meest geharde grammaticatijgers kunnen bij de term voornaamwoordelijk bijwoord een lichte huivering niet onderdrukken. Maar ze gaan allemaal voor de bijl bij de bepaling van gesteldheid.


Ik kom maar zelden iemand tegen die mij precies kan vertellen wat nu eigenlijk een bepaling van gesteldheid is. Meestal beginnen mensen een beetje hakkelend een paar voorbeelden te geven, en in het beste geval kunnen ze daar op goed geluk wat andere termen bij noemen zoals (in willekeurige volgorde) resultatieve werkwoordbepaling, predicatieve toevoeging of dubbel verbonden bepaling. Dit alles met de grootst mogelijke omzichtigheid, ja bijna schaamte dat ze daar ook maar iets vanaf weten.

Is dat dan zo moeilijk? Is de bepaling van gesteldheid iets wat je als spreker van het Nederlands pas na jarenlange oefening onder de knie krijgt? Ach welnee! Iedereen gebruikt hem, en er is niks moeilijks aan.

Een bepaling van gesteldheid is niets anders dan een vorm van predicatie. Predicatie, dat is de basisverbinding in de zin. Je neemt een onderwerp (iemand of iets), je zet er bij wat die iemand of iets doet of is, en je hebt predicatie. Zo simpel is het. Wouter lacht, Jan-Peter is vrolijk (of andersom), dat is predicatie. Gaat het om doen (bijvoorbeeld lachen), dan is het werkwoordelijk, gaat het om zijn (bijvoorbeeld vrolijk zijn) dan is het naamwoordelijk. Daarmee heb je je werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde als de basispredicatie van de zin.

Het zou een beetje saai en niet erg efficiënt zijn als het daarbij zou blijven. Je kunt predicatie ook op een andere manier in de zin uitdrukken. Bijvoorbeeld in de lachende politicus of de vrolijke politicus. Ook daar heb je predicatieve relaties (dezelfde predicatieve relaties!) tussen de bijvoeglijke bepalingen en de
zelfstandige naamwoorden. De zinsontleding maakt hier geen onderscheid tussen werkwoordelijke en naamwoordelijke bijvoeglijke bepalingen, maar dat had heel goed gekund. In ieder geval is de predicatie eigenlijk hetzelfde.

Maar nu de derde mogelijkheid. Je kunt de predicatie ook in de zin "versleutelen", zoals in de politicus stond lachend op zijn zeepkist en de politicus stond vrolijk op zijn zeepkist. In deze zinnen zien we weer dezelfde predicatieve relaties: wat de eerste politicus doet is lachen, en de tweede is vrolijk.


Deze manier van predicatie is een wat lossere constructie dan de andere twee. Bij de predicatie van het gezegde heb je vaak de overeenkomst in getal tussen onderwerp en persoonsvorm, en bij de predicatie van de bijvoeglijke bepaling heb je vaak verbuiging als ondersteuning. Bij de derde soort predicatie heb je dat allemaal niet. Het predicaat kan ook op veel plaatsen staan, het hoeft niet vlak bij het zinsdeel te staan waar het een predicaat bij vormt.

Dit "lossere" predicaat, dat is de bepaling van gesteldheid. De bepaling van gesteldheid is dus een bepaling die een predicatieve relatie onderhoudt met een iemand of iets in de zin, zonder dat het meteen een bijvoeglijke bepaling of een gezegde is.

Is dat moeilijk? Kennelijk niet, want we gebruiken graag en vaak. De bepaling van gesteldheid is het minst herkende onder de meest gebruikte zinsdelen. Daarom schrijf ik er straks nog een logje over. Maar je hoeft er niet bang voor te zijn.

zondag 12 november 2006

Een schaaknovelle



Gemor onder de Utrechtse schakers! Zij stelden een vraag over de zin De kinderen kan/kunnen op de regels worden gewezen. Mijn uitleg vonden ze echter "te veel woorden om iets zinnigs (?) te zeggen", en ze konden de concentratie niet opbrengen om alles te onthouden.


Nou jongens, dat is toch geen probleem? Dan doe ik er gewoon twee breintjes af, en giet ik het in de vorm van een schaakpartij-analyse!

zaterdag 11 november 2006

Nieuwsflits

Tijdens de uitreiking van de Best of the Blogs Awards in Berlijn zaterdagavond heeft de jury Bureau Belgrado uitgeroepen tot Beste Nederlandse Weblog. De publieksprijs ging naar Bieslog van Wim de Bie. De Taalprof eindigde in die publiekscompetitie op een onwaarschijnlijk hoge positie. Maar liefst 566 stemmen (9%) werden er op hem uitgebracht, waardoor hij op een vierde plaats eindigde.


Ik weet niet wie er allemaal op mij gestemd hebben, en ik zal tegenover iedereen bij hoog en laag volhouden dat het mij nooit om eeuwige roem en prijzen te doen is geweest, maar toch: allemaal hartelijk dank! Ik vond het al geweldig dat ik bij de eerste tien zat, en in de loop van de stemming begon ik me al helemaal te verzoenen met een achtste positie, maar een vierde plaats in een publieksstemming voor een weblog dat alleen maar over zinsontleding gaat, dat betekent dat er nog hoop is voor de grammatica! Wie weet welke latente warme gevoelens voor de taalanalyse nog meer in de onderbuik van de Nederlandse samenleving borrelen. Je moet er bijna niet aan denken.


In de herhaling



"Ja, daar ga je weer!"
"Wat bedoel je?"
"Met dat laatste logje over, over, hoe noemde je dat ook al weer, die eeuwige kwestie."
"Wat is daarmee?"
"Moet dat nou weer zo ingewikkeld? Waarom moeten wij dat allemaal weten? Wat is dat voor een wereldvreemde houding om te vinden dat iedere Nederlander een taalgeleerde moet zijn om fatsoenlijk te kunnen praten?"
"Waar zeg ik dat dan?"




"Jij hangt een of andere pietepeuterige analyse op van het niveau Nobelprijswinnaar om te bewijzen dat het beter is om te zeggen De kinderen kunnen op de regels worden gewezen dan De kinderen kan op de regels worden gewezen."
"Dat doe ik helemaal niet."
"Dat doe je wel! Hier, kijk dan, je zegt het zelf: het is voor 90% zeker dat die kinderen hier lijdend voorwerp zijn. Nou dat kun je wel zeggen ja, als je dit soort zinsontleding op ze loslaat!"
"Maar wacht nou eens even."
"Wat nou?"
"Ik zeg helemaal niet dat iedereen die ontleding moet kunnen maken."
"O?"
"Van mij mag iedereen die kwestie helemaal op gevoel beslissen. Dat vind ik prima. Ik beschrijf alleen maar wat er aan de hand is."
"Maar waarom dan die hele ontleding?"
"Omdat iemand vraagt Wat is juist?"
"Maar jij bent toch degene die altijd zegt: de grammatica is niet bedoeld om juist en onjuist van elkaar te onderscheiden? Dan heb je die grammatica toch niet nodig?"
"Dat is waar. Maar als je vraagt Wat is juist? dan geef je daarmee aan dat je zelf niet tevreden bent met het antwoord Dit is juist, want dat voel ik zo. Dan wil je er blijkbaar over praten hoe die zin in elkaar zit en waarom je de ene of de andere zin juist zou willen vinden."
"O. Nou ja, goed, daar kan ik dan inkomen, maar vind je dan dat je kinderen op school hiermee lastig moet vallen? Zou je niet liever de makkelijke gevallen behandelen, dat is al ingewikkeld genoeg!"
"Kijk jij wel eens naar voetbal?"
"Wat?"
"Kijk jij wel eens naar een sportprogramma met samenvattingen van voetbalwedstrijden?"
"Ja, wat heeft dat er nou weer mee te maken?"
"Die samenvattingen, dat zijn niet de saaie momenten van een wedstrijd, nietwaar? Dat zijn niet de beelden waarbij de keeper uit zijn neus zit te eten of de spits zijn schoenen opnieuw strikt, of wel soms?"
"Nee?"
"Waarom doen ze niet meer van die makkelijke momenten in die samenvattingen? Al die moeilijke schijnbewegingen, daar komen de meeste gewone mensen toch nooit aan toe? De meeste mensen trappen wel eens tegen een balletje en dat gaat meer fout dan goed. Laat dát dan zien in je samenvattingen, daar kunnen mensen zich veel beter mee identificeren!"
"Hè wat flauw!"
"Hoezo?"
"Nou ja, dat is toch heel wat ánders!"
"Hoezo dan?"
"Die spannende momenten bij voetbal, die zijn toch het leukste? Ook al kunnen de meeste mensen dat niveau nooit bereiken, je leert toch juist door te kijken naar wat je zou kunnen bereiken?"
"Inderdaad! En leg me nou eens uit waarom datzelfde niet voor ontleden zou gelden?"
"Nou, eh, ja, eh, nou zeg, nou zet je me helemaal op het verkeerde been! Daar weet ik zo gauw geen antwoord op!"
"Kom we gaan een kop koffie drinken."
"Doe mij anders maar een biertje."

Eeuwige kwesties (2): Een voorwerp dat niet meewerkt



Interessante vraag! Wat is juist? De kinderen kunnen op de regels worden gewezen of De kinderen kan op de regels worden gewezen? Deze kwestie lijkt verwant aan de bekende de-reizigers-worden-verzocht-controverse, maar verschilt toch in een aantal opzichten daarvan.


Ik begin maar weer eens met te zeggen: de grammatica is niet bedoeld om juist en onjuist van elkaar te onderscheiden. Maar de grammatica is natuurlijk wel het geschikte middel om hierover te práten. Je moet er wel even voor gaan zitten. Doen?



Te lang? Te moeilijk? Lees dan deze log.

Sprookjes van Chomsky: een koninklijk huwelijk




Er was eens een prinses die Eten heette. Wat een rare naam, zul je denken, maar in Woordenland bestaat de taal alleen uit woorden die tegelijkertijd de namen van de inwoners zijn. Jouw naam is ook wel een woord, maar jouw taal kent ook nog heel veel andere woorden dan alleen de namen van jou en je vriendjes en vriendinnetjes.

Sprookjes van Chomsky: de opmaat




De afgelopen maanden hebben er al twee lezers aan de taalprof de vraag gesteld om een "morfologisch sprookje" te verzinnen. Blijkbaar loopt er ergens een leraar of lerares Nederlands rond
die deze opdracht verzint.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik er aanvankelijk niet veel mee aankon. Een morfologisch sprookje? Wat zou je je daarbij voor moeten stellen? Woorden die elkaar tegenkomen en samen, als een ander woord avonturen beleven? Het sprookje van de pannenkoek die zich verslikte in een extra n? Hee, dat is eigenlijk best een leuke invalshoek! Weet je wat? Dat ga ik eens lekker na-apen!

maandag 6 november 2006

De taalprof in het nauw

De taalprof zit weer eens in een netelige situatie. Maar nu heeft hij het aan zichzelf te wijten. Geheel vrijwillig heeft hij zichzelf opgesloten in de Ivoren Toren achter het IJzeren Rooster. Zeven weken zal hij in de meest barre omstandigheden in een geheim trainingskamp nieuwe recruten opleiden voor de strijd tegen het Grammaticale Onbenul. Het zal een harde leerschool worden, en het valt te vrezen dat er ook slachtoffers vallen, maar de volhouders zullen paraat staan als de dag der wrake zal zijn aangebroken.


Maar, zo zul je vragen, wat moeten wij dan? Worden wij dan weer eens in de steek gelaten omdat de taalprof het in zijn dolle hoofd krijgt om zijn eigen ding te doen terwijl in het hele land de grammaticale kennis afbrokkelt? Mooie superheld is dat!


woensdag 1 november 2006

Telefoon!



"Hallo? Spreek ik met de taalprof? Nou, u wordt bedankt! Ja, niks te danken, lach er maar mee, ik zit er mooi mee te kijken! Hoezo? Nou, ik geef al jarenlang rustig les in zinsontleding, en daarbij kan ik ongehinderd vertellen dat zich volproppen met chips een voorzetselvoorwerp is, en nou komt u hier even doodleuk vertellen dat dat onzin is!