woensdag 30 augustus 2006

Vind het onderwerp



De website van learnonline, met de Taalgids Ontleden is af en toe echt hilarisch. Zó leggen ze daar het onderwerp uit: Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden. Nou lijkt me dat al lastig als je niet weet wat een onderwerp is, maar ik speel het spelletje graag even mee. Ik doe de eerste manier: Als je wie of wat voor de persoonvorm zet, is het antwoord op de vraag het onderwerp. Akkoord, dat snap ik. Dan volgen twee "verhelderende voorbeelden", waarvan het eerste luidt: Piet eet een appel. Wie eet een appel? -> Piet. Jaja.


Valt het dan niemand op dat deze proef niet letterlijk is toegepast? Als je in de zin Piet eet een appel het woordje wie voor de persoonsvorm zet, dan krijg je Piet wie eet een appel? In de voorbeeldvraag is niet alleen wie toegevoegd, maar er is ook nog iets weggelaten. Wat is er dan weggelaten? Ummm...het onderwerp! Dûh!

dinsdag 29 augustus 2006

Ontleden voorkomt blunderen?



Ik snap wel dat de LOI iets moet doen om een cursus Spelling en Grammatica aan te prijzen, maar waarom moet dat zo makkelijk? "Vermijd tekstblunder en leer nu de juiste spelling", kopt de onderwijsinstelling. En onder het kopje Grammatica: "Weet je eenmaal hoe een goede zin in elkaar zit, dan zul je niet snel fouten maken." Wie verzint deze onzin?

maandag 28 augustus 2006

Niet buiten buiten roken kunnen




Het deksel is van de beerput: op nltaal.blog.nl staat een oproep tot het insturen van zinsbouwgrapjes, zoals ikzelf al behandel in deze log. Nu is er vast geen houden meer aan, en komt de langgekoesterde droom van Liesbeth Koenen uit: een behoorlijke verzameling van grammaticaal interessante grappen.


Taalblogger Ben Schattenberg geeft alvast een voorzet met het grappig bedoelde opschrift Als u niet buiten roken kunt, kunt u buiten roken. Goed gevonden, maar wat is er grammaticaal nou zo aardig? Is het alleen maar het dubbelzinnige woordje buiten, of zit er meer achter?


De meeste woorden hebben meer dan één betekenis. Toch is de dubbelzinnigheid van buiten bijzonder, omdat de twee betekenissen ook grammaticaal verschillen. Als je buiten opvat in de betekenis "in de buitenlucht", dan is het een bijwoord, en anders is het een voorzetsel. Een voorzetsel? Jazeker!


Voorzetsels kun je combineren met een woordgroep met een zelfstandig naamwoord: in de tuin, over de brug, aan het werk. Maar roken is toch een werkwoord? Ja, dat is wel zo, maar je kunt het ook, zoals dat heet, zelfstandig gebruiken (zeg maar als "het roken"). In plaats van Ik kan niet buiten roken (in de betekenis dat je verslaafd bent aan roken), kun je ook zeggen: Ik kan niet buiten sigaretten. Dat is dezelfde constructie.


Heb je het over buiten roken in de betekenis "in de buitenlucht roken", dan is buiten een bijwoord, net zoals bijvoorbeeld hier. Het gedeelte ...kunt u buiten roken zit hetzelfde in elkaar als ...kunt u hier roken.


Het is bijna ondoenlijk om deze grap te vertellen, want in een normale uitspraak verdwijnt de dubbelzinnigheid. In de lezing van buiten als voorzetsel vervalt de klemtoon daarop, en krijgt roken extra nadruk. In de andere lezing worden beide woorden benadrukt (al krijgt misschien juist roken minder accent). Als je zegt: Kunt u niet buiten ROKEN, dan kunt u BUITEN roken, dan valt de hele grap niemand meer op.


Waarom wérkt dit grapje, al is het dan alleen schriftelijk? Waarschijnlijk omdat je in de verbinding buiten roken geneigd bent om buiten als een bijwoord op te vatten (roken doe je, zeker tegenwoordig, meestal buiten). In ieder geval zul je de neiging hebben om beide voorkomens van buiten roken hetzelfde op te vatten. Dus buiten beide keren als bijwoord, of buiten beide keren als voorzetsel. Dat levert in alle gevallen een tegenstrijdigheid op, waardoor je je eigen interpretatie moet gaan herstellen. Dat geeft een milde stress, en lachen lucht dan op.

zondag 27 augustus 2006

Weer een aantal fout(en)?



Je zou het bijna jammer vinden: mensen die nooit nadenken over taal, en die onbekommerd vanuit hun taalgevoel spreken en schrijven, doen het bijna altijd goed. En mensen die bewust proberen om zich te houden aan de "officiële grammaticaregels" zitten er heel vaak vreselijk naast.

De taalprof ziet dit echter positief: als je nooit fout zit, leer je ook nooit meer iets bij. Fouten maken is de brandstof voor je leerproces.  Daarom was hij blij, toen hij op nltaal.blog zag dat een lezer dacht een fout te signaleren in een zin die hij "uitgerekend op onzetaal.nl" had gelezen. Die zin luidde:

vrijdag 25 augustus 2006

Spreken meer dan zilver




Sommige mensen houden er wel heel vreemde denkbeelden op na. Er zijn zelfs lezers van dit weblog, die het wel eens met de taalprof oneens zijn. Het moet niet veel gekker worden.

Een sterk voorbeeld is te lezen op het weblog www.tothiertoe.nl, waar de auteur op 9 augustus 2006 onder het kopje Talen leren het onderzoek van Jansen en Van Onna aanhaalt, en de bespreking daarvan door de Taalprof. De weblogster formuleert haar commentaar aldus:
De taalprof heeft daarover een aardige theorette: hij vraagt zich af wat
er eigenlijk mis is met zelfoverschatting. Alle tweedetalenleraren zijn
het er immers over eens dat je een taal alleen maar goed kunt leren door
hem vaak te gebruiken. [...]
Wat blijkt nu als je het rapport leest: het ging helemaal niet over
spreekvaardigheid, alleen maar over lezen, luisteren en schrijven. Exit
theorette.

Nou lijkt me om te beginnen het woord "theorette" een beetje te veeleer voor de vraag die de taalprof opwerpt. Dat woord mag dan misschien ironisch bedoeld zijn (maar met die zelfbedachte woorden weet je het maar nooit), maar het moet toch iets betekenen als "kleine theorie", en daarvan is eigenlijk geen sprake.


Erger is echter de manier waarop deze "theorette" vervolgens wordt afgeserveerd ("Exit theorette"). Het rapport van Jansen en Van Onna gaat "alleen maar over lezen, luisteren en schrijven", en dus is de "theorette"
van de taalprof onjuist. Wat is dat voor een rare kronkelredenering?

Blijkbaar denkt de weblogster van www.tothiertoe.nl dat lezen, luisteren, schrijven en spreken gescheiden vaardigheden zijn, die niets met elkaar te maken hebben. Maar dat is natuurlijk onzin. Hoewel je elk van die vaardigheden apart kunt oefenen en meten, is je totale taalvaardigheid een soort optelsom van al die deelvaardigheden. Je beheersing van het Engels hangt af van hoe goed je Engels spreekt, verstaat, schrijft en leest (en in welke situaties je dat kunt). Het rapport van Jansen en Van Onna meet alleen de laatste drie, maar gaat natuurlijk over het geheel (eigenlijk gaat het rapport niet eens in de eerste plaats over taalbeheersing, maar over het zelfbeeld van de Nederlanders met betrekking daartoe).

De opmerking ("theorette") van de taalprof betreft de totale taalverwerving. Iedereen is het erover eens dat je het beste een taal leert door de interactie met andere taalgebruikers. Daar kan echt niemand omheen, ook al kiezen een paar toevallige onderzoekers ervoor om het spreken in hun metingen buiten beschouwing te laten.

Als je op die manier een betere beheersing van een vreemde taal krijgt, kun je dat meten op het gebied van spreken, luisteren, lezen en schrijven. Op allevier die gebieden moet zo'n betere taalbeheersing tot uitdrukking komen. Anders kloppen de meetmethoden niet.

woensdag 23 augustus 2006

Waar was de Taalprof?



Op zijn zwerftocht over de wereld, langs onbekende verten en verre stranden, was de Taalprof natuurlijk ook even op het wereldcongres van de andere superhelden van de grammatica in Grammapolis. Daar bracht hij vele uren door in serieus overleg met de bekende Grammar Girls, die in het Engelse taalgebied bij de meest uiteenlopende grammaticaproblemen uitkomst blijken te kunnen bieden.

maandag 7 augustus 2006

Taalprof laat lezers in de steek?

De komende weken, tot ergens eind augustus, zal de taalprof niet bereikbaar zijn voor commentaar, en geen logs meer plaatsen. Wat is dat nu? Heeft hij er genoeg van? Wordt het hem te heet onder de voeten?


Om alle speculaties bij voorbaat de kop in te drukken: niets van dit alles. De taalprof verschijnt overal waar de grammatica in de problemen is. En ook elders in de wereld heeft men een taalprof nodig. Daarom zal hij in de komende weken in vreemde landen, op verre stranden speuren naar grammaticale drenkelingen. Misschien bezoekt hij ook wel de geheime conventie van het Gilde van Grammaticofielen, waar hij naar verluidt een keynote speaker is, en het is ook mogelijk dat hij samen met andere Taalhelden uit de hele wereld een strategie ontwikkelt om de bedreigers van de grammatica, de verschrikkelijke Doctrinaire Bedillers, definitief te vernietigen. Maar dat gebeurt natuurlijk allemaal in het diepste geheim, al kunnen de gevolgen veel eerder dan je denkt aan het licht komen!


Maar hoe moet dat dan met ons, zul je vragen. Wat moeten wij in de tussentijd? Wel, geen nood. De taalprof is weer terug vóórdat het schooljaar goed en wel begonnen is, en tot zolang kun je alle logs op zijn site nog eens doorlezen, voorzover je dat nog niet gedaan hebt (en als ik de statistieken bekijk is dat inderdaad nog niet het geval!). Lees nog eens over het naamwoordelijk gezegde, of over het voornaamwoord. Browse nog eens door het overzicht, of kijk eens in de faq. Lach mee met een van de grappen die de taalprof fileert. Je zult zien, de tijd vliegt om en voor je het weet verschijnt er weer een nieuwe log.


De taalprof corrigeert zichzelf



Nou deed ik gisteren zelf wat ik de columnist Hofland verweet: alleen maar retoriek, en nauwelijks inhoud. Het zal wel aan het tijdstip hebben gelegen (de taalprof stapt ook wel eens met het verkeerde been uit bed), maar wat gebeurd is, is gebeurd. Een zwarte bladzijde in de geschiedenis van het taalprof-weblog.


Laat ik dan toch maar eens proberen om iets verstandigs te zeggen zonder grappen en grollen. Niet gemakkelijk, maar wel nodig.

Hofland gaf in zijn column van vrijdag 4 augustus 2006 in de NRC een lijstje van "zich verbreidende wantoestanden" in de Nederlandse taal. Ik weet niet of dat zijn hele lijstje is (vast niet, anders valt het nogal mee), en ik heb ook geen idee of het belangrijkste vooraan staat (ik denk het niet), maar het zijn precies 6 "wantoestanden". Moeilijk te bespreken, want Hofland geeft eigenlijk bijna steeds een sterk of hilarisch voorbeeld, en overal zit veel meer aan vast. Maar ik doe het toch maar.

"Wantoestand" 1 is wat Hofland aanduidt met het zelfbedachte woord geslachtsvervreemding, met als voorbeeld Amsterdam met haar grachten in het zomer. Nou heb ik persoonlijk het zomer nog nooit waargenomen. Het komt een heel enkele keer voor op het internet, maar het lijkt me absoluut nog geen "zich verbreidende wantoestand". De andere "taalfout", haar in plaats van zijn, dat is wel een al tientallen jaren gesignaleerde "wantoestand". Nou ja, wantoestand, de meeste taalkundigen signaleren, in ieder geval in de noordelijke helft van het Nederlandse taalgebied, de toenemende neiging om haar te gebruiken voor abstracte dingen (en vrouwen) en zijn voor concrete dingen (en mannen).


Ik weet niet wat erger is: die nieuwe, spontane regel, of de reden waarom het zijn moet zijn. Weet iemand eigenlijk waarom dat is? Omdat je de meeste namen van steden kunt voorzien van het lidwoord het (het Amsterdam van het zuiden). En bij het hoort zijn (ook al zo'n fijne regel, die je van mij best een wantoestand mag noemen).


Wantoestand 2 is de "aarzelende, breedsprakige onnauwkeurigheid in de spreektaal". Ik vraag me dan meteen af: wat is er mis met aarzeling? Moet iedereen er dan maar zonder na te denken van alles uitflappen met een stelligheid alsof er geen twijfel mogelijk is? Het lijkt me veel beter als je standaard een beetje voorbehoud maakt bij wat je zegt.


En hoezo "onnauwkeurigheid"? Het voorbeeld, Jaaaa, dan krijg ik zoiets van dà-hàg, bekijk het maar. Zeg maar. Toch?, daar is niets onnauwkeurigs aan. Meestal worden deze formules als "vaag" beschreven. "Onnauwkeurig" vind ik wel erg onnauwkeurig gezegd. Maar ook "vaag" zou ik een verkeerde beschrijving vinden. Het is hoogstens allemaal te nauwkeurig. Er zitten allerlei afzwakkingen en signalen van aarzeling in die uiting, terwijl natuurlijk in spreektaal ook de intonatie moet worden meegenomen. Ik denk dat de luisteraar na deze zin exact op de hoogte is van het gevoel van de spreker. Dan kun je wel pleiten voor bondigheid, maar dan verlies je toch een hoop nauwkeurigheid.


Van mij mag iedereen zich ergeren aan al deze formuleringen, maar noem het niet onnauwkeurig of zelfs vaag, want daar is geen enkele reden voor. Zeg dan ronduit dat je geen behoefte hebt aan al die informatie, en dat je liever een gesprek in ruwe samenvatting voert dan tot een serieuze uitwisseling van gedachten en gevoelens te komen. Zeg dan eerlijk dat de ander je niet interesseert.


Wantoestand 3: het "lettergrepen slikken". Hofland doelt hier op het zogeheten "fonetisch reduceren" van woorden en uitdrukkingen. Het vereenvoudigen of zelfs weglaten van losse klanken is in de "beschaafde" spreektaal juist gewenst, maar in sommige gevallen worden hele lettergrepen weggelaten. Een vaste uitdrukking als op een gegeven moment wordt nooit volledig uitgesproken, het komt zelfs heel gekunsteld over als je dat wel doet. Hofland haalt Balkenende aan als iemand die fonetische reductie tot het uiterste doorvoert, en daar zit wel wat in, maar Balkenende lijkt me niet representatief voor de gemiddelde Nederlander, laat staan dat hij in dit opzicht een voorbeeldfunctie vervult.


Wantoestand 4 (dit wordt een lange zit): de onvermijdelijke "woekering van het Engels". Nu gaat het om het woord oppimpen, dat zelfs een "betrekkelijk nieuw" woord als opleuken heeft vervangen. Voor het gemak vergeten we maar even dat een jaar of tien geleden de taalcritici mopperden over het woord opleuken, dat ze maar niks vonden, want nu is het blijkbaar jammer dat het weer verdwenen is. Ook schuiven we even onder de mat dat het woord opleuken op het internet nog steeds ongeveer honderd keer zo vaak voorkomt als het woord oppimpen, want echte cijfers zijn funest voor het mooie voorbeeld.


Wat is er eigenlijk tegen op oppimpen? Ja, het komt uit het Engels, maar wat zou dat? Hofland beweert: het betekent eigenlijk "oppooieren", omdat pimp in het Engels "pooier" betekent. Ja sorry, maar dat is een foute redenering. Dat klopt wel voor het Engels, maar niet voor het Nederlands. In het Nederlands bestaat namelijk het woord pimp niet in de betekenis "pooier". Want dát hebben wij niet overgenomen. Alleen het werkwoord to pimp (in de betekenis "opleuken") vonden we wel een leuk, bruikbaar woord. Dat dat woord in het Engels een relatie heeft met "pooier" speelt in het Nederlands geen enkele rol.


Laat ik nog eens verzekeren: van de taalprof mag iedereen zich ergeren aan oppimpen of opleuken, of aan welke andere woorden dan ook. Maar zodra je beweringen doet over hoe het allemaal in elkaar zit, houdt hij deze beweringen kritisch tegen het licht.


De vijfde wantoestand is "zinloze toevoeging van lettergrepen". Dat is een grammaticaal armzalige omschrijving van de trend om werkwoorden te voorzien van zogeheten partikels. Herhaaldelijk gesignaleerd, en op een verstandige manier besproken in het maandblad Onze Taal, maar die informatie is blijkbaar aan Hoflands aandacht ontsnapt. Huren wordt inhuren, schatten wordt inschatten, en (nieuw) vinden wordt terugvinden. Dat is inderdaad een trend, en niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Italiaans en in het Engels.


De oorzaak? Daarover zijn de geleerden het niet eens: misschien heeft de intonatie er iets mee te maken (in een lang woord heb je meer mogelijkheden voor intonatie, en in het Nederlands wordt zo'n partikelwerkwoord gesplitst, zodat het op twee plaatsen in de zin staat: wij schatten dit zó in). Maar het is ook duidelijk dat in veel gevallen een extra betekenis ontstaat: door een partikel toe te voegen, leg je meer de nadruk op het "resultaatkarakter" van het werkwoord. Het partikel vergroot zo de zeggingskracht van het werkwoord.


Dan de laatste wantoestand, nummer 6. "Terloopse verdachtmakingen". Die verraste me een beetje, want die had ik nog nooit gehoord. Wat houdt dat dan in? Dat je iets zegt als Piet, inmiddels (alweer) 44, ... Hier wordt volgens Hofland van alles mee gesuggereerd, bijvoorbeeld dat 44 al een hele leeftijd is en dat Piet dus een oude man is met wie geen rekening meer hoeft te worden gehouden.


Ik snap die ergernis wel, maar hoezo is dat een "talige wantoestand"? Je kunt wel opmerken dat mensen elkaar vaker uitschelden, maar daar kun je de taal toch niet de schuld van geven? Het lijkt een beetje op wantoestand 2 (teveel omhaal van woorden), met dit verschil dat Hofland hier de betekenis van die breedsprakigheid wel heel scherp erkent en vindt dat die ongepast is. Ook daar is iets voor te zeggen, maar zoals gezegd: het heeft niets met de taal te maken, maar eerder met de omgangsvormen.


Dan, ten slotte: waar ligt het allemaal aan? Drie oorzaken, volgens Hofland: het onderwijs, de reclamewereld met zijn hang naar de overtreffende trap, de openbare sprekers met hun zucht naar zelfprofilering, en "de gewone mensen" die onderhand gaan denken dat het allemaal zo hoort. Ik snap daar helemaal niets van.


Het onderwijs, dat kan natuurlijk nooit de oorzaak zijn van al deze wantoestanden. Hoogstens zou je ervoor kunnen pleiten dat het onderwijs ze zou moeten bestrijden, of je zou kunnen klagen dat het onderwijs dat niet voldoende doet. Het idee dat sprekers "in de openbare ruimte" (reclame en openbare sprekers) schuldig zijn aan talige wantoestanden is al terug te vinden (ja ik zie het, terug te vinden) bij Vondel, die ergens opmerkt dat de mensen steeds beter de standaardtaal spreken, behalve de mensen "in hofkringen" en de advocaten die in het openbaar pleitredes houden. Reclame bestond in de zeventiende eeuw nog nauwelijks. Toch heeft nog nooit iemand voor een globale ontwikkeling zo'n verband kunnen leggen. Het is dus allemaal maar giswerk.


O ja, en de "gewone mensen", die denken "dat het zo hoort". Ik denk dat "gewone mensen" niet zozeer bezig zijn met "hoe het hoort", maar meer met hoe ze op een zo efficiënt mogelijke manier kunnen communiceren met hun "gewone" medetaalgebruikers. Dat ze zich daarbij aanpassen aan het gemiddelde is onvermijdelijk. Het is niet erg eerlijk om die als vierde "oorzaak van wantoestanden" aan de schandpaal te nagelen.

zondag 6 augustus 2006

"Schuimbekkende frik dist ouwe meuk op"




Ik kan het niet verzinnen, maar Hofland zegt het zelf, in de NRC van vrijdag 4 augustus 2006. Onder de titel Ouwe meuk schrijft hij een column waarin hij "voor het eerst en het laatst in deze eeuw" een lijstje geeft van "zich verbreidende wantoestanden". Hofland is natuurlijk een doorgewinterd retoricus, dus hij begint zijn betoog met de veronderstelling dat iedereen hem wel voor een "schuimbekkende frik" zal verslijten, aldus naar middeleeuwse gewoonte de sympathie van de lezers oproepend.


Die column is trouwens wel een schoolvoorbeeld van hoe je vakkundig een rijtje taalergernissen moet opdienen zonder dat je daarbij in een grammaticale discussie terecht komt. Want het is allemaal van een schokkende grammaticale ongeletterdheid.

Hoe doe je dat, taalergernissen uiten? Nou, om te beginnen moet je spreken over "wantoestanden" en die vervolgens toeschrijven aan beroepsgroepen waar iedereen zich toch al aan ergert (zoals nieuwslezers, altijd goed), en liefst ook nog aan bekende personen waar genoeg mensen een hekel aan hebben om je punt te maken (Balkenende ligt momenteel voor de hand). Dan heb je nog niets gezegd, maar je zit al goed want wie het met je oneens is staat bij voorbaat al aan de kant van de losers.

Pijnlijk is natuurlijk als je echte taalergernissen moet beschrijven. Als je grammaticale woordenschat niet verder gaat dan het woord lettergrepen, gebruik dat dan in vredesnaam maar een paar keer, dan lijkt het allemaal nog wat. En voor de rest verzin je gewoon een nieuw woord, zoals geslachtsvervreemding dat nog in geen enkel woordenboek staat, dus daar kan niemand je op pakken.


Voor de rest moet je bedenken dat één sterk voorbeeld krachtiger is dan welk verstandig woord dan ook, dus concentreer je op de voorbeelden. Een goede techniek is het bijeenbrengen van een paar voorbeelden in een kort fragment, zoals Jaaaa, dan krijg ik zoiets van dà-hàg, bekijk het maar. Zeg maar. Toch?. Dat niemand al deze voorbeelden in één zin zal proppen, en dat dit voorbeeld dus nooit voorkomt, is helemaal niet erg. De zeggingskracht van het voorbeeld is voldoende.


Het mogen ook gerust verkeerde voorbeelden zijn, als het maar hilarisch is. Zeg bijvoorbeeld dat Balkenende koninklijk huis uitspreekt als kookhuis. Dat hij dat niet doet is van geen belang. Dat hij de klemtoon niet legt op kook, zoals jouw schrijfwijze suggereert (dan is het een samenstelling, om de grammaticale woordenschat maar even te verdubbelen), maar op huis, waardoor onmiddellijk duidelijk is dat kook een gereduceerde vorm van een bijvoeglijk naamwoord is (weer 50% erbij), dat kun je beter onuitgesproken laten, want dat doet maar afbreuk aan het voorbeeld.


Zorg vooral dat je woorden als overbodig en vaag door je betoog heen strooit, want die doen het altijd goed. En vergeet niet de oorzaak van dit alles te noemen. Het onderwijs, dat is vast een makkelijk doelwit. Die leraren werken wel allemaal hard, maar ze krijgen het vandaag de dag toch al van iedereen zo hard te verduren, daar kan één zo'n ongefundeerde beschuldiging makkelijk nog bij. Daar liggen ze niet wakker van, en anders deden ze dat toch al. "Reclamejongens", ook een mooie beroepsgroep om op af te geven. Waarom niet meteen iedereen erbij gehaald die zich in de media een beetje profileert?


Vermijd absoluut om enige onderbouwing aan je beweringen mee te geven. Dat zet mensen maar aan het denken, en dát kan toch niet de bedoeling zijn!



Lees ook een meer serieuze bespreking van Hoflands column.



zaterdag 5 augustus 2006

Steeds maar wederkerend



"Taalprof?"
"Ja?"
"Ik snap het nog steeds niet"
"Wat niet?"
"Het verschil tussen wederkerend en wederkerig. Je hebt dat wel uitgelegd, met die boemerang en zo, maar ik ben geen Australiër dus ik kan me daar weinig bij voorstellen."
"Nou, ik ben blij dat je het zegt. De Taalprof heeft een onuitputtelijk arsenaal aan uitleg tot zijn beschikking. Ik kan het altijd op een andere manier zeggen."
"O gelukkig. Maar hoe zit het dan?"

Taalprof ontmaskerd?

Er doen de laatste tijd steeds meer geruchten de ronde dat de ware identiteit van de Taalprof aan het licht zou zijn gekomen. Te verwachten valt, dat er binnenkort in de media berichten zullen verschijnen waarin personen met naam en toenaam als de Taalprof worden aangewezen.

De Taalprof heeft zelfs vernomen dat er lieden zijn die zich voor hem uitgeven en emails sturen naar webmasters met het verzoek om een link naar het Taalprof-weblog op hun site op te nemen. Ook zouden sommige publiciteitsgeile wetenschappers, geconfronteerd met de vraag "Ben jij niet die Taalprof?" volmondig "ja" hebben geantwoord (wat bij deze vraag natuurlijk alles kan betekenen), of met een geheimzinnig glimlachje sterk suggereren dat deze veronderstelling in de roos is. Bedenk dat psychiatrische zorginstellingen vol zitten met mensen die zo in de war zijn dat ze menen dat ze Elvis zijn, of Napoleon, of nog erger.

Je moet wel met een aandoenlijke portie goedgelovigheid behept zijn om dat allemaal zomaar aan te nemen. Waarom zou iemand, wiens missie geheel afhangt van zijn geheime identiteit, daar zo openlijk mee te koop lopen? Waar zijn de bewijzen? "Ja maar, wij herkennen hem van zijn foto!" Komt er dan niemand op het idee dat iemand die anoniem wil blijven natuurlijk niet zijn eigen foto publiceert, maar juist een willekeurige
kop uitkiest, liefst met een onopvallend uiterlijk en een ietwat sullige oogopslag, en die boven zijn weblog zet? Waar schrijft de Taalprof trouwens dat hij dat is, op die foto? En is de Taalprof wel een "hij"? Is de Taalprof soms een aantal mensen en is deze log een verborgen hint?

De waarheid is, dat de Taalprof altijd zal liegen over zijn ware identiteit. Je kunt dus met een gerust hart iedereen wantrouwen die beweert dat hijzelf de Taalprof is. Het zijn de personen die het ontkennen, die je in de gaten moet houden! Er is maar één manier om de Taalprof te herkennen, en dat is om hem in actie te zien. Maar dat is nog nooit iemand gelukt. De Taalprof beweegt zich in de virtuele wereld van het internet, waar niets is wat het lijkt en personen even snel verdwijnen als ze ineens opduiken.

Wie goed kijkt, ziet diep in de vaderlandse geschiedenis al sporen van de Taalprof. Hij kan zich eeuwenlang slapend houden, maar steeds als het te gortig wordt, dan duikt hij weer op, in verschillende gedaanten. En ineens is hij weer verdwenen. Niemand weet waar hij vandaan komt of wat zijn doel is. Nu is hij
weer opgedoken in cyberspace, maar voor hoelang?

Al die speculaties over wie hij is en waarheen hij op weg is, daar lacht de Taalprof om. Hij schudt ze als regendruppels van zijn jas, en wandelt onverstoorbaar verder, op weg naar de volgende grammaticale ramp. Waarom? Zou je het geloven als ik het vertelde?

vrijdag 4 augustus 2006

Je bent negen jaar



Je bent negen jaar, je hebt zomervakantie, en je wil weten wat een wederkerend voornaamwoord is. Wow! Dan moet het wel erg slecht weer zijn. Maar gelukkig is er de Taalprof, die nooit vakantie neemt zoals meester Dirk, en die altijd klaarstaat met zijn uitleg.


Een wederkerend voornaamwoord, tja, wat is dat? Het is in ieder geval een voornaamwoord, dat snap je zelf ook wel. Maar wat is een voornaamwoord? Dat is simpel gezegd: een voornaamwoord, dat is een woord waarvan je de betekenis niet in een woordenboek kunt opzoeken. Kijk maar naar het woordje ik. Wie is ik? Dat hangt er maar vanaf wie het zegt. Dat is met de naam Robbie Williams heel anders. Dat kun je gewoon in Google intikken, en dan krijg je precies te zien wie Robbie Williams is, compleet met foto's en mp3-tjes erbij. Maar als ik in Google ik intik, krijg ik heus geen plaatje van de Taalprof.

Kleine kinderen (niet meer de kinderen van 9 jaar) hebben vaak moeite met die veranderlijke betekenis van voornaamwoorden. Dan zeg je Morgen ben jij jarig, en dan bevestigen ze dat door je zeggen Ja, morgen ben jij jarig. Ze denken dan dat jij een vaste betekenis heeft. Later pas leren ze dat voornaamwoorden juist geen vaste betekenissen hebben.


Voornaamwoorden verwijzen. Naar degene die iets zegt, naar iemand anders in de kamer, naar andere woorden in de zin. Meestal voel je zelf meteen aan hoe die verwijzing zit. Het komt maar heel zelden voor dat je aan iemand moet vragen Zij is aardig? Wie bedoel je met zij?


Wederkerende voornaamwoorden zijn een speciale soort voornaamwoorden. Ze verwijzen, net als andere voornaamwoorden, maar ze verwijzen altijd naar iets wat in dezelfde zin genoemd wordt. Meestal is het wederkerend voornaamwoord zich, of zichzelf, maar als het verwijst naar ik wordt het me(zelf), en als het verwijst naar je wordt het je(zelf), enzovoorts.


Je kunt het zelf goed aanvoelen in een zinnetje als De Taalprof vergist zich nooit. Het woordje zich is hier wederkerend voornaamwoord. De verwijzing "keert" als het ware "weer" naar iets wat al genoemd is (in dit geval De Taalprof). Maar als je De Taalprof vervangt door ik, krijg je ik vergis me nooit. Zo zeg je ook Wij vergissen ons nooit, jullie vergissen je nooit, enzovoorts.


Gelukkig hoef je dit allemaal niet te leren. Dat weet jij vanzelf al, als negenjarige! Het enige wat je moet leren (van meester Dirk, waarschijnlijk) is het herkennen van het wederkerend voornaamwoord, niet hoe je het moet gebruiken.


Zo. En nu weer verder met vakantievieren. Buiten spelen?

woensdag 2 augustus 2006

Ze bakken er weer niets van



Paniek! Op 31 juli 2006 werd de noodklok geluid over de taalbeheersing van de Nederlanders. "Taalbeheersing Nederlanders belabberd", kopten de meeste kranten elkaar na. Van de Metro tot de NRC, van nu.nl tot Tubantia, ze waren het roerend eens: het is droevig gesteld met de taalbeheersing van de Nederlanders.


De Taalprof ziet dat alles hoofdschuddend aan. Er is in ieder geval één ding belabberd, en dat is de berichtgeving in deze kwestie. Want eigenlijk is het een hoax.