maandag 25 september 2006

Met een t




Afgelopen zondagochtend luisterde ik maar half naar het programma Vroege Vogels op radio 1. Twee mannen, op locatie, hadden het over het natuurgebied de Veluwe. Een van de mannen haalde een slogan aan van de "Vrienden van de Veluwe". Die luidde: De Veluwe verdient beter. Hij leek wat te aarzelen, en voegde een beetje lacherig toe: "Met een t natuurlijk." De andere man antwoordde bevestigend: "Ja, haha, met een t".


De twee mannen gaven de indruk dat ze elkaar uitstekend begrepen, en dat die toevoeging uiterst zinvolle informatie bevatte, maar ik heb er een halve dag over lopen nadenken. Ik snap natuurlijk wel dat je verdient met een t of met een d kunt schrijven, maar wat is dat in dit gesprek voor informatie? Waar gáát dit over?


Ik denk nu dat ik het weet.


woensdag 20 september 2006

Prutswerk in de schijnwerpers



Taalkundige analyse is erg gemakkelijk, tenminste als je het "bureau voor geschreven communicatie"  Sabel moet geloven.  Dit bureau publiceert een dag na de troonrede al een "analyse" (inmiddels wijselijk verwijderd van de site) die moet uitwijzen dat het taalgebruik van die troonrede samenbindend en toekomstgericht is.


Bij nadere bestudering lijkt deze "analyse" meteen na de publicatie van de troonrede op het internet, tijdens de middagborrel in elkaar geflanst. Zo kan mijn kleine broertje het ook, merkt de taalprof hierbij op, maar zelfs die zou dit niet durven publiceren.




Schimmige betrekkingen


Eindelijk! Het sluitstuk van de inmiddels beruchte serie over voornaamwoorden. Na het persoonlijke, bezittelijke en vragende  voornaamwoord (met een uitstapje of  drie naar het wederkerende en wederkerige voornaamwoord), en een uitleg over het aanwijzende en het onbepaalde voornaamwoord, geeft de taalprof nu eindelijk opening van zaken over het betrekkelijk voornaamwoord. Dat werd tijd!


"Het betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op een ander woord." Zo wordt het meestal uitgelegd. Wikipedia doet het zo, learnonline, Collegehulp, en diverse andere vaklokalen voor het onderwijs van allerlei niveau's. Allemaal suggereren ze dat de term betrekkelijk voornaamwoord te maken heeft met het feit dat dit voornaamwoord betrekking heeft op een ander woord. Fout, fout, helemaal fout! Zo leer je het nooit!






maandag 18 september 2006

Een specifiek geval



In de kennisbijlage van de Volkskrant van zaterdag 16 september 2006 staat een artikel over kindertaalverwerving. Kinderen, zo staat er in de kop "struikelen [langdurig] over lastige zinsconstructies". En: "Tot twaalf jaar kan Ernie nog best hemzelf wassen". Wie dit snapt mag het zeggen, maar het zal wel bedoeld zijn om de lezer te prikkelen.


Komen wij te weten wat er precies aan de hand is? Ik denk het niet. De journaliste moet zich in allerlei krampachtige bochten wringen om een beetje grammaticale terminologie te vermijden, wat maar weer eens aantoont dat je geen behoorlijk gesprek over taal kunt voeren als je de woorden en begrippen niet kent.


Hoe zit het dan met die kinderen?


donderdag 14 september 2006

Onbepaald maakt onbemind?



Wie houdt er eigenlijk van het onbepaald voornaamwoord? Persoonlijke voornaamwoorden, ja, die staan in het brandpunt van de aandacht. Hun voorop natuurlijk (Hun hebben) of u (is het u hebt of u heeft?), en niet te vergeten hij of zij. Maar ook de aanwijzende voornaamwoorden(die in die huis) mogen zich in een voortdurende aandacht verheugen. Vragende voornaamwoorden, die zijn altijd leuk, en zelfs het betrekkelijk voornaamwoord (het huis die) wordt scherp in de gaten gehouden. Maar denkt er wel eens iemand
aan het onbepaalde voornaamwoord?

zondag 10 september 2006

Bepaald en onbepaald



"Ben je weer een beetje gekalmeerd na die uitbarsting van gisteren?"
"Ja, ik ben het al weer bijna vergeten."
"Ik zal het nooit meer over spelling hebben."
"Fijn!"
"Maar jij was bezig met een log over bepaald en onbepaald, zei je."
"Ja."
"Vertel eens, wat was dat?"
"Heb je even?"

"Ja nee, even dan. Maak het nou niet zo moeilijk. Dat is toch heel makkelijk, bepaald en onbepaald?"
"O ja?"
"Ja. Bepaald zijn de en het, en alleen ‘n is onbepaald."
"Jij hebt het alleen over lidwoorden."
"Ja, hoezo?"
"Maar bepaald en onbepaald, dat komt op veel meer plaatsen terug."
"O?"
"Bijvoorbeeld bij onbepaalde voornaamwoorden."
"Maar je hebt toch geen bepaalde voornaamwoorden?"
"Kijk, zie je. Daarom moet ik het uitleggen."
"Jaja. Maar kun je niet gewoon zeggen: die onbepaalde voornaamwoorden, dat zijn net onbepaalde lidwoorden?"
"Ja, dat kan wel, maar dat is wel een heel kromme redenering. Dat snapt niemand."
"Hmm."
"En dan heb je ook nog het verschil met specifiek en nonspecifiek."
"Hehe, daar ga je weer! Ik zei toch: maak het niet zo moeilijk! Waarom kun je je niet gewoon beperken tot bepaald en onbepaald?"
"Ik denk dat je het pas echt snapt als je het verschil begrijpt."
"Waarom?"
"Nou, die lidwoorden, dat is misschien te gemakkelijk."
"Hoe kan iets nou te gemakkelijk zijn? Je probeert het toch allemaal zo gemakkelijk mogelijk te maken?"
"Ja dat is wel zo, maar ik kan jou wel leren dat je twee woordjes bepaald lidwoord moet noemen en één onbepaald lidwoord, maar wat weet je dan?"
"Dat het zo is!"
"Maar jij snapt niet waarom het zo is."
"Nou goed dan. Kun je het in vijf minuten uitleggen?"
"Ik denk het wel."
"Wacht, dan druk ik nu mijn stopwatch in."
"Okee. Wat betekent volgens jou het woord bepaald?"
"Bepaald? Ehh, ja, ja, bepaald, dat betekent gewoon dat het bepaald is. Dat is toch duidelijk?"
"Kun je er een ander woord voor bedenken?"
"Ehh, nee, niet zo een-twee-drie. Zeg maar, want dit gaat allemaal van je tijd af."
"Als je zegt: wij hebben dit of dat bepaald, kun je dat anders zeggen?"
"Ehh, ja: wij hebben dit of dat besloten, of vastgesteld."
"Precies! Bepalen betekent dat je hebt vastgesteld, alleen of met anderen, wat iets is, of wat iets wordt."
"Okee."
"Goed. Dat is eigenlijk ook wat die grammaticale term bepaald betekent."
"Eh, leg eens uit."
"Gebruik je een woord als de bij een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld de tafel, dan geef je aan dat je veronderstelt dat jij en je gesprekspartner weten over welke tafel het gaat."
"Aha."
"Het kan over een exemplaar gaan, of over "de tafel" in het algemeen, maar jullie weten wat er bedoeld wordt."
"Goed."
"Gebruik je nu een onbepaald lidwoord, een tafel, of geen lidwoord (tafels of twee tafels), dan geef je juist aan dat er nog niet vastgesteld is (nog niet bepaald was) over welke tafel of tafels het gaat. Je introduceert als het ware een bepaalde tafel, of tafels, in het gesprek."
"Ja, ik snap het. Dat is toch wel interessant. Maar wat was dat dan met dat speci-dinges? Specifiek?"
"Kun je het verschil bedenken tussen de zinnen Er zijn twee auto’s gestolen en Twee auto’s zijn gestolen?"
"Eh, ja, in het tweede geval weet je om welke twee auto’s het gaat."
"Inderdaad! Het is allebei onbepaald, want er staat geen bepalend woord bij, maar het eerste is nonspecifiek en het tweede is specifiek."
"Maar wat is dan het verschil met bepaald en onbepaald?"
"Als je tegen iemand zegt Twee auto’s zijn gestolen, dan geef je daarmee aan dat jijzelf weet om welke twee auto’s het gaat, en als je zegt De twee auto’s zijn gestolen, dan veronderstel je blijkbaar dat jullie allebei weten welke twee auto’s gestolen zijn."
"Okee, dat snap ik!"
"Specifiek en nonspecifiek gaat dus alleen om wat je zelf weet, en bepaald en onbepaald gaat over wat jullie allebei weten. Beide termen zeggen iets over identificatie."
"Jaja. Hm. Toch wel ingewikkeld hoor, maar ik geloof dat ik het begrijp."
"Hoe lang was dat nou?"
"Ehh, vier minuut drieëntwintig."
"Kijk, nog een halve minuut over. Wat zal ik daar nog eens in uitleggen?"
"Nee, hou maar op. Dit is wel even genoeg."


zaterdag 9 september 2006

Geprüft




"Hee, ben je druk bezig?"
"Ja, ik ben bezig met een logje over bepaald en onbepaald en dan moet ik ook nog een paar emails beantwoorden en een syllabus schrijven en ..."
"Jaja, ho maar, ik wou je alleen iets laten zien. Kan dat effe tussendoor?"
"Ehh, nou vooruit, waar gaat het over?"
"Nou ik was net in de reformzaak en daar hadden ze een reclamekaartje op de kassa staan en daar stond op, je gelooft je ogen niet, wacht, ik heb het opgeschreven, hier, moet je kijken!"
"Chokoladeknappers. Die moet u geproeft hebben. Jaja. Zeker van een Duitse bakker?"
"Ja, van de Bio-Bäckerei, hoe wist je dat?"

vrijdag 8 september 2006

Het vinger-voornaamwoord



Was ik niet bezig met een serie over voornaamwoorden? En had ik na een logje over persoonlijke, bezittelijke en vragende voornaamwoorden niet beloofd om ook de aanwijzende, onbepaalde en betrekkelijke voornaamwoorden nog te doen? Ja, ik heb dan wel nog even uitgeweid over het wederkerende en wederkerige voornaamwoord (over het eerste zelfs een tweede keer), maar daarmee is die belofte natuurlijk niet ingelost.


Welnu! Belofte maakt schuld. Het aanwijzende voornaamwoord. Dat is wat! (of: Wat is dat?)


Eerst een moeilijk woord: deiktisch. Moet dat nou? Ja wacht even, het is leuker dan je nu denkt. Deiktisch, dat betekent letterlijk "aanwijzend", en het is afgeleid van een heel oud woord dat "vinger" betekent (net zoals het Latijnse woord "digitus"). Waarom is dat belangrijk? Omdat het aangeeft wat aanwijzen letterlijk is: je vinger op iets richten. En  dan zeggen: Kijk daar!


Als je dat snapt, dan snap je ook wat een aanwijzend voornaamwoord is. Dat is namelijk een gewoon voornaamwoord, met een benadrukt betekeniselement: het is deiktisch. Zeg je Ik zie het, dan verwijst het op een neutrale manier naar iets dat in het gesprek of in de omgeving bekend is. Zeg je echter Ik die dát, dan is het net of je met het woordje dat, net als met je vinger, iets aanwijst.


Dat, die, dit, deze, dat zijn de "echte" aanwijzende voornaamwoorden. Die en dat kunnen ook als andere woorden optreden, maar als je letterlijk met je vinger kunt wijzen op het moment dat je ze uitspreekt, dan zijn ze aanwijzend. Je kunt het gemakkelijk bij jezelf nagaan. In de zin Die voornaamwoorden, die zijn makkelijk! staat twee keer het woordje die. Op het moment dat je ze uitspreekt, kun je letterlijk je vinger gebruiken als ondersteunend gebaar (alsof je ze op papier aanwijst).


Vergelijk dat eens met de zin Die voornaamwoorden die makkelijk zijn, ken ik al. Als je die zin hardop voorleest, kun je wel nog je vinger gebruiken bij het eerste woordje die, maar absoluut niet meer bij het tweede (probeer het maar eens uit!). Dat tweede woordje die is dus niet deiktisch, het is geen aanwijzend voornaamwoord (het is een betrekkelijk voornaamwoord, maar daarover later).


Die woordjes deze, dit, die, dat, zijn dat de enige aanwijzende voornaamwoorden? Nee, dat niet. Je hebt ook nog een paar ouderwetse (gene, gindse), een paar bijzondere (diegene, degene, datgene hetgene), en je hebt zo'n en zulke. Misschien vind je die laatste twee wat gek als aanwijzende voornaamwoorden. Ze zijn misschien niet echt deiktisch, maar toch wijzen ze duidelijk naar een eigenschap die je bedoelt. Als je het hebt over zulke dingen, dan heb je het met zulke over een eigenschap die voor je gesprekspartner duidelijk moet zijn (bijvoorbeeld groot, of doorzichtig, ik zeg maar wat). Ook van die laatste heb je een paar ouderwetse varianten (zodanige, dergelijke, soortgelijke, dusdanige). En als je nou aan de andere kant heel modern wil doen, dan moet je van die, als in van die kleine kaboutertjes of van díe dingen! ook als één woord benoemen. Dat is dan ook een aanwijzend voornaamwoord

Is het dat? Ja, nou, niet helemaal. Ook het woordje zelf, en woorden eindigend op -zelfde (dezelfde, hetzelfde, diezelfde, datzelfde, ditzelfde) hebben iets aanwijzends. Als je zegt Ik heb dat zelf gedaan, dan is het woordje ik "gewoon" een persoonlijk voornaamwoord, maar met zelf wijs je nog eens nadrukkelijk naar jezelf. Daarom worden ook het losse woordje zelf, en woorden op -zelfde, benoemd als aanwijzend voornaamwoord.


Is dat moeilijk? Nou ja, die rare gevallen, die zou je moeten onthouden. Maar het belangrijkste is dat je bij de "gewone" aanwijzende voornaamwoorden die aanwijzende betekenis kunt herkennen. Als je dat kunt, ben je ver genoeg.

woensdag 6 september 2006

Dit is maar een kleinigheid



Gisteren surfte er iemand naar het taalprof-weblog vanuit de zoekmachine google met de zoektermen maar en woordsoort. Hoe weet ik dat? Ja, dat wordt allemaal bijgehouden en dat staat ter beschikking van de weblogbeheerder.


Blijkbaar wilde er dus iemand weten wat de woordsoort is van het woordje maar. Nou kun je dat in een gewoon woordenboek best vinden, maar dan krijg je drie mogelijkheden: het kan een zelfstandig naamwoord zijn, in een paar verouderde of bijzondere gebruikswijzen (zoals in de betekenis "nachtmerrie" of in zogeheten zelfnoemfunctie: Er is één maar), een tegenstellend voegwoord, zoals Van Dale het noemt (ik zou zeggen: een nevenschikkend voegwoord), of een bijwoord van modaliteit.


Die bijwoorden van modaliteit, dat zijn die modaalpartikels die ik hier bespreek (maar wordt daar zelfs genoemd in een van de voorbeeldjes). Voegwoorden, daar heeft de taalprof nog niets over uitgelegd. Maar wat nevenschikkende voegwoorden zijn in een paar woorden uitgelegd: dat zijn woordjes die gelijke zinsdelen verbinden. De meest gebruikte voegwoorden zijn en en of (ik moet er zelfs eentje gebruiken om ze allebei te noemen). Ze kunnen hele zinnen verbinden (het regent maar de zon schijnt, het regent want het is bewolkt) maar ook zinsdelen (bijvoorbeeld zonnig maar koud; niet alle voegwoorden "doen dit" even makkelijk, warm want zonnig klinkt een beetje gek).


Waarom noemt Van Dale dit voegwoord tegenstellend? Zeer waarschijnlijk vanwege de tegenstellende betekenis. De taalprof beveelt hier aan: nevenschikkend voegwoord, desnoods met de toevoeging met tegenstellende betekenis. Maar als we zo beginnen is het eind zoek.


Is dit leuk? Nou ja, leuk, leuk. Ik moet bij die nevenschikkende voegwoorden altijd denken aan de allesvrezer (een typetje van Kees van Kooten), die al zijn beweringen begon met de half haastig en toch nadrukkelijk uitgesproken woorden En! Maar! Want! en dan ging het verder. Allemaal nevenschikkende voegwoorden, die aan het begin van een zin de indruk moeten geven dat het volgende een logisch vervolg is op het voorafgaande. Het voegwoord verbindt dan de volgende zin aan een leeg voorafgaande, wat een potsierlijke indruk maakt. Je weet pas waarom het leuk is als je snapt wat nevenschikkende voegwoorden doen.

maandag 4 september 2006

Ontleedoefening



Let op! Een ontleedoefening, om je kennis van de grammatica te testen. Zoek het onderwerp in de volgende zinnen. Hint: het onderwerp staat schuingedrukt:

  • Deze oefening is erg eenvoudig.
  • Ongeïnteresseerd maakte de leerling de ontleedoefening.
  • Mij wordt nooit eens opgedragen om dit goed uit te leggen.
  • Maak jij nog maar eens een extra oefening!
  • Waarom verbaasden de docent de vele goede antwoorden?

Jezus, wat flauw! Wat wil de taalprof met deze "oefening" bereiken?

zaterdag 2 september 2006

Helemaal ernaast



Onder de titel Taal: helemaal geweldig schrijft Lucas Gasthuis deze week een column in de Elsevier. De titel verraadt al waar het stukje over gaat: het bijwoord helemaal. Wat is daarmee aan de hand dan? Wel, het is tegenwoordig populair, omdat het -volgens de columnist- past in onze "emo-cultuur" om hevig te overdrijven. Lekkere quote: "het einde van de overtreffende trappen is nog lang niet in zicht". En, o ja, het is "bijna altijd overbodig". Ook dat nog.


Hoe moet je beginnen om volslagen wartaal te bekritiseren?