maandag 31 december 2007

De taalprof wenst

Op de valreep van het oude jaar, nu hij weer eens genoemd staat in de populaire nieuwsbrief Taalpost, neemt de taalprof de gelegenheid te baat om zijn lezers een gelukkig 2008 te wensen.


Het jaar 2007 was het eerste volledige kalenderjaar van de taalprof-website. De 200.000ste pageview werd overschreden, het aantal bezoekers steeg tot ongeveer 250 per dag, tenminste op doordeweekse dagen. Tegelijkertijd bleek uit de ICT-monitor van het bureau Ernst & Young in 2007 een onverklaarbare toename van het internetgebruik onder werktijd. Dit zijn alleen maar de feiten. Ieder trekke zelf de conclusies.


De grammaticale termen van 2008



De grammatica is sterk veronachtzaamd, dat is geen opmerkelijke uitspraak.  Zij staat in een kwade reuk, is gebrandmerkt als ingewikkeld, onbegrijpelijk, onlogisch en volslagen nutteloos, en tot overmaat van ramp zijn de kerndoelen van het Nederlandse onderwijs ook nog eens vakkundig gezuiverd van subversieve grammaticale elementen. Je zou zeggen: dat komt nooit meer goed.


Aan de andere kant is er misschien wel geen beter middel tot popularisering dan het verwijderen uit het onderwijs. In de kerndoelen van het basisonderwijs of in het eindexamenpakket van de middelbare scholen ontbreekt iedere verwijzing naar de voetbalsport of de wederwaardigheden van Bekende Nederlanders, en er zijn geen twee onderwerpen te vinden waar de gemiddelde Nederlander meer van afweet. Dus wie weet.


Ondertussen is het wel duidelijk dat sommige onderwerpen uit de grammatica nog minder aandacht krijgen dan de grammatica in het algemeen. De taalprof zet de belangrijkste daarvan in een top drie. Want zo hoort dat, op de laatste dag van het jaar.

maandag 24 december 2007

Geen woord teveel?





De taalcolumnist Ewoud Sanders zul je zelden op taalintolerantie betrappen. Hij beziet afwijkingen doorgaans meer met verbazing dan met ergernis, en als taalhistoricus is hij natuurlijk bij uitstek geïnteresseerd in ongedocumenteerde verschijnselen, want daar valt tenminste iets nieuws aan te ontdekken.


Maar afgelopen vrijdag schoot hij ineens uit zijn slof, toen zijn jongste zoontje op de vijfde klas van de basisschool had moeten leren wat het woord eergetouw betekende. Dat was toch wel het toppunt, vond vader Sanders: "ik vond het compleet belachelijk dat mijn zoontje van acht een woord
moest leren dat ik in geen decennia had gehoord of gelezen."


Ik kan hier met mijn verstand niet bij.

dinsdag 18 december 2007

Slechte taalbeheersing




Het is weer eens zo laat. "Nederlander beheerst taal slecht" kopt het Reformatorisch Dagblad. Daar gaan we eens even lekker voor zitten. Eens kijken wat er nu weer voor tenhemelschreiende staaltjes van taalverloedering worden opgedist.

Maar dat valt tegen.

zondag 9 december 2007

Verhinderd want bedekt met bladeren




Twee dezelfde vragen binnen een paar dagen, dat kan geen toeval zijn! Eentje in de vragenrubriek van deze site, eentje op de mailinglijst voor docenten Nederlands. Nou ja, dezelfde vragen, ze gingen over andere zinnetjes, maar de kwestie is dezelfde.

De ene vraag luidde: wat is de ontleding van de zin De man is verhinderd? En de andere: wat is de ontleding van De straat was bedekt met bladeren? Allebei de vragen kunnen op dezelfde manier worden beantwoord. De centrale vraag is: wat is de tijd waarin de zin staat?

donderdag 6 december 2007

Ook goeiemoggel




"Goeiemoggel!"
"Wat zeg je nou?"
"Goeiemoggel! Dat ken je toch wel?"
"Nee wat is dat?"
"Dat is uit die reclame van de KPN. Man, het hele land heeft het erover!"
"O ja? Nou ik ken het niet, is dat net zoiets als Goeiesmorgens dan?"
"Ja, nee, nou, dit gaat veel verder."
"Leg eens uit"

woensdag 5 december 2007

De jeugd van tegenwoordig




Een goede (of een slechte) journalist zit nooit om een stevige uitspraak verlegen. Wat denk je van deze, uit een berichtje over het ontstaan van SMS: "Helaas is er ook een keerzijde: door SMS (en waarschijnlijk ook MSN) is de jeugd nog nooit zo slecht in taal geweest."


Mooi hè? Ik weet zeker dat er bij zo'n uitspraak door menig lezer instemmend geknikt zal worden. Zo is het! Die jeugd van tegenwoordig doet maar!

Is de stamvorm ook de ik-vorm?



Is de stamvorm van een werkwoord ook de ik-vorm? Dat is een vraag die pas nog gesteld werd in de vragenrubriek, door Dominique en Ellen, maar nu zijn ook de docenten Nederlands op hun discussielijst daarover bezig. De taalprof gaf indertijd een antwoord dat natuurlijk wel klopt, maar achteraf gezien is dat niet het makkelijkste antwoord dat je kunt bedenken. Het makkelijke antwoord is namelijk dit:

donderdag 29 november 2007

Je ding doen



Ook weer zoiets waar veel mensen zich aan storen: je ding doen. Dat kun je in sommige kringen maar beter niet zeggen, want je wordt er onmiddellijk om uitgelachen. Je ding doen, dat is naast zoiets hebben van toch wel het meest verwerpelijke anglicisme dat er de afgelopen tien jaar ontstaan is. Wat? Nou ja, de afgelopen twintig jaar dan. Of vijftig, wat kan mij het schelen, het komt in ieder geval uit het Engels. Wat zeg je? Hûh?

maandag 19 november 2007

Erren



Vroeger (héél vroeger) hadden de hoogleraren niet altijd zoveel op met de studenten. Geen uitgekiende onderwijsmethoden, laat staan evaluatieformulieren of studentenenquêtes, ze konden doen wat ze wilden. Uit die tijd stamt ook de anekdote dat de ene hoogleraar aan de andere vertelde over een student die graag een scriptie wilde schrijven, en of de hoogleraar maar een onderwerp wilde aanreiken. "Ach," zei de collega "Laat hem maar een scriptie schrijven over er." Daar zou hij wel even mee zoet zijn.

woensdag 7 november 2007

Het is de schuld van het bijvoeglijk naamwoord



Aardige discussie gisteren, de vraag of je zaterdagavond een zelfstandig naamwoord of een bijwoord moet noemen in de zin Zaterdagavond kwam hij mij feliciteren! Niet alleen omdat er ineens 500 extra lezers een kijkje namen op mijn weblog, maar omdat het zo'n fundamentele kwestie is.

Als het loopt als een eend, kwaakt als een eend, en er ook nog uitziet als een eend, dan zal het ook wel een eend zijn. En zo is het ook met woorden: als het woord opgebouwd is als een zelfstandig naamwoord, de woordvormingsmogelijkheden heeft als van een zelfstandig naamwoord, en het wordt ook nog gebruikt als een zelfstandig naamwoord, ja, dan heb je te maken met een zelfstandig naamwoord.

dinsdag 6 november 2007

Zaterdagavond



Eindelijk weer eens een grammaticale kwestie op de mailinglist van de vakdocenten Nederlands! Wat is de woordsoort van zaterdagavond in de zin Zaterdagavond kwam hij mij feliciteren? Is dat een zelfstandig naamwoord, of is het een bijwoord, omdat zaterdagavond hier een bijwoordelijke bepaling is?

"Het lijkt mij heel duidelijk," zegt een van de docenten. Het woord vormt in zijn eentje een bijwoordelijke bepaling, en het is vervangbaar door vandaag, kortom: bijwoord is de enige juiste benoeming. "Pluis de bekende spraakkunsten er maar op na," voegt hij er nog aan toe. Nou, dat doen we dan.

Wat is de bekendste spraakkunst? De Algemene Nederlandse Spraakkunst, zou ik zeggen. Wat staat daarin? Ehh, dat is nog wel even zoeken. Een beetje googelen leert dat alle dagen van de week wel in de ANS voorkomen, behalve vrijdag. De ANS-redactie houdt blijkbaar niet van vrijdagen.

Maar even serieus: het woord vandaag staat inderdaad genoemd in paragraaf 8.3.2, bij de "bijwoorden van tijd". De dagen van de week staan daar niet bij. Elders in de ANS (20.10.3.2.1) komen wel voorbeeldzinnen voor als Ga woensdag maar!, maar de bijwoordelijke bepaling woensdag wordt hier omschreven als een "naamwoordelijke constituent met substantivische kern". En in 4.6.5.1 staat zelfs expliciet hoe de ANS erover denkt (cursivering van mij):
"In tijdsbepalingen waarin een tijdstip of periode wordt aangegeven die voor de hoorder identificeerbaar is, kunnen substantieven die een bepaalde tijdsruimte aanduiden, waaronder ook de namen van dagen, maanden en seizoenen [...] gebruikt worden"
Met andere woorden: de ANS vindt de namen van dagen "substantieven" (zelfstandige naamwoorden), ook als ze als tijdsbepaling worden gebruikt.
In een andere bekende spraakkunst, de Grammatica van het hedendaags Nederlands, van Wim Klooster, staat het dilemma precies verwoord, in paragraaf 4.1.7:
"Traditioneel wordt een woord dat als bijwoordelijke bepaling in een zin dienstdoet een bijwoord (adverbium, meervoud adverbia) genoemd. Een nadeel van deze zienswijze is dat er daardoor tussen verschillende woordsoorten een grote overlapping ontstaat. Snel heet dan ‘bijwoord’ in Hij rijdt snel, maar ‘bijvoeglijk naamwoord’ in een snel schip, en woensdag ‘bijwoord’ in Ik kom woensdag, maar ‘zelfstandig naamwoord (eigennaam)’ in Woensdag was een fijne dag. Op die manier wordt zonder klemmende reden de omschrijving van het begrip ‘bijwoord’ volledig afhankelijk gemaakt van de functie als bijwoordelijke bepaling."
Klooster beveelt aan om de term "bijwoord" te reserveren voor woorden die niet als zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord dienst kunnen doen.

De ANS en Klooster stellen zich dus min of meer op hetzelfde standpunt: je zou woensdag altijd een zelfstandig naamwoord moeten noemen, ook als het in zijn eentje een bijwoordelijke bepaling vormt.
Dat lijkt bij nadere beschouwing best een redelijk standpunt, in elk geval voor zo’n woord als zaterdagavond. Als je zaterdagavond een bijwoord zou moeten noemen in Zaterdagavond gaan we stappen, hoe zou je het dan moeten benoemen in Elke zaterdagavond gaan we stappen? Want in die zin is Elke zaterdagavond de bijwoordelijke bepaling, en dat lijkt toch een woordgroep met een zelfstandig naamwoord dat bepaald wordt door een onbepaald voornaamwoord. Hetzelfde geldt voor afgelopen zaterdagavond, of komende zaterdagavond.

Zit hier nou nog een nuttig inzicht in? Ik denk het wel. Van belang is dat je beseft dat er zelfstandige naamwoorden zijn (en woordgroepen met een zelfstandig naamwoord als kern) die je als bijwoordelijke bepaling kunt gebruiken. Of je zo’n zelfstandig naamwoord dan als bijwoord benoemt als dat het enige woord van de hele bepaling is, lijkt me van minder belang. Dat kun je doen of niet, maar het zou zonde zijn als deze benoeming het inzicht zou vertroebelen. Wat je moet zien is dat zaterdagavond een zelfstandig naamwoord is dat je kunt gebruiken als bijwoordelijke bepaling.

Update
Ook in de bekende spraakkunst van Paardekooper komt het probleem van de woordsoort van zaterdagavond aan de orde. Paardekooper zegt het volgende (paragraaf 3.5.19.5.1E):
"Ik wou nog een ogenblik terugkomen op het woordsoortprobleem dat ik heel in het begin onder punt 2 noemde in verband met vrijdagavond. Het unieke daarvan zit hem in het volgende. Tot dusver hebben we bij versmeltingen (‘zn’ en ‘vn’) altijd te maken gehad met aparte wóórden: vrijdagsavonds en dan bv. waren altijd resp. ‘zn’ en ‘vn’ omdat ze geen voorbep. konden krijgen enz. Maar vrijdagavond is als kern van een ond. meestal een gewoon zn. omdat het dan meestal wel alle voorbep. daarvan kan krijgen: (die twee laatste vrijdagavonden die zo gezellig waren)(vielen)(allebei)[in de zomer] Maar in een bw bep. als vrijdagavond laat zijn die voorbep. allemaal onmogelijk [...] zodat vrijdagavond daar duidelijk een ‘zn’ is."
Nou moet ik bij Paardekooper altijd twee keer lezen, en helemaal snap ik niet wat hij bedoelt. Hij lijkt eerst af te stevenen op een verschil tussen de bijwoordelijke bepaling vrijdagavond laat en vrijdagavond als onderwerp, maar toch spreekt hij in beide gevallen over zn. Gelukkig merkt hij zelf ook twee zinnen later op: "zonder een aanzienlijke verdere uitbreiding van onze feitenkennis hier, komen we niet veel verder." En ik signaleer ook maar even dat Paardekooper wél van vrijdagen houdt.


woensdag 31 oktober 2007

Groepjes maken




Wat is een samengestelde zin? Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin? De taalprof legt het op verzoek, graag uit. Uiteindelijk in twee zinnen, zodat het goed in je hoofd past.

woensdag 17 oktober 2007

Vragen, verzoeken of uitnodigen?



Er roert zich weer iets in het kamp van de reizigers-wordt-verzochtaanhangers. Op mijn eigen weblog kondigt een lezer aan dat hij het "behoorlijk oneens is" met de analyse van de taalprof, en op het weer ter ziele lijkende nltaal.blog laait de discussie weer op met iemand die aan komt zetten met de nominalisatieproef uit de Praktische cursus Zinsontleding van Klein en Van den Toorn.

Tijd om de balans op te maken, en alle voors en tegens nog eens netjes bij elkaar te zetten.

Om te beginnen: de discussie gaat over zinnen van het type De reizigers worden verzocht om over te stappen. Dit zou moeten zijn De reizigers wordt verzocht om over te stappen. Mensen die dit vinden, beargumenteren het vanuit de ontleding van de zin. En volgens de taalprof is dat "strikt genomen" een verkeerde ontleding.

Er zijn twee vragen die in deze discussie beantwoord moeten worden:
  1. Op welke ontleding is de zin De reizigers worden verzocht om over te stappen gebaseerd, en is daar iets op aan te merken?
  2. Op welke ontleding is de zin De reizigers wordt verzocht om over te stappen gebaseerd, en is daar iets op aan te merken?
Vooraf moeten we vaststellen dat de ene vraag niets te maken hoeft te hebben met de andere. Als de ene ontleding goed is, hoeft dat niet te betekenen dat de andere ontleding dus fout is. Ze kunnen ook allebei goed zijn.

Motivatie voor het meervoud
De taalprof vindt De reizigers worden verzocht om over te stappen de beste zin. Wat zijn daar voor argumenten voor?

(1) De zin Men wordt verzocht om over te stappen is volgens de taalprof, en de naslagwerken, een prima zin. Als dit zo is, dan moet de ontleding zijn dat men onderwerp is. Men komt namelijk in geen enkele andere functie voor dan onderwerp. Maar als men in die zin onderwerp is, is de reizigers ook onderwerp, dus moet het werkwoord ook in het meervoud staan.
(2) De zin De reizigers worden verzocht om over te stappen is de lijdende vorm van Iemand verzoekt de reizigers om over te stappen. In deze zin is de reizigers lijdend voorwerp. De bekende taalkundige Den Hertog merkte dit al in 1894 op. Hij wees erop dat je verzoeken in deze zin naar analogie van uitnodigen kon lezen. En in Iemand nodigt de reizigers uit om over te stappen is de reizigers zonder enige twijfel lijdend voorwerp.
(3) Dat in de zin Iemand verzoekt de reizigers om over te stappen het zinsdeel de reizigers lijdend voorwerp is, kan ook worden aangetoond met de "nominalisatieproef," die in diverse cursussen wordt aanbevolen. De zin kan namelijk genominaliseerd worden tot Het verzoeken van de reizigers om over te stappen.
(4) Historisch gezien heeft het werkwoord verzoeken altijd een lijdend voorwerp gehad. Het is ontstaan uit iemand verzoeken (waar verzoeken "verleiden" betekende) met een doelbepaling tot iets. In tijden waarin men naamvallen schreef is de vierde naamval bij dit voorwerp altijd gebruikelijk geweest. Blijkens het "hardnekkig" voorkomen van zinnen als De reizigers worden verzocht om over te stappen is dat nog steeds zo. Er is geen moment of periode in de taalontwikkeling aan te wijzen waarin dit lijdend voorwerp verdwenen is.

Zijn er ook argumenten tegen deze ontleding? Ik ken ze niet, en ik heb ze in de vele discussies tot nu toe niet gehoord. Die discussie wordt gedomineerd door argumenten vóór een andere ontleding. Daaruit wordt dan gemakshalve geconcludeerd dat deze ontleding fout is. Dat is natuurlijk geen juiste manier van redeneren.

Motivatie voor het enkelvoud
In tegenstelling tot de taalprof vinden veel taalcritici dat De reizigers wordt verzocht om over te stappen de beste zin is. Volgens hen is in deze zin de reizigers het meewerkend voorwerp, en om over te stappen een onderwerpszin. Ze hebben daarvoor een aantal argumenten, maar op alle argumenten is wel iets aan te merken.

(1) Voorstanders van het enkelvoud stellen dat je de zin kunt veranderen in Aan de reizigers wordt verzocht om over te stappen. Dat lijkt misschien een overtuigend argument, maar de variant met aan komt buiten het onderwijs vrijwel niet voor. Zo weinig dat je je serieus kunt afvragen of hij niet gewoon ongrammaticaal is.
(2) Een tweede argument voor het enkelvoud komt uit de analyse van de actieve zin. Ook hierbij wordt opgemerkt dat De reizigers wordt verzocht om over te stappen een lijdende vorm is van de actieve zin Iemand verzoekt de reizigers om over te stappen, en in deze zin zou de reizigers meewerkend voorwerp zijn. Ook hier weer dezelfde motivatie: je zou er aan bij kunnen zetten: Iemand verzoekt aan de reizigers om over te stappen. Maar hierbij geldt weer hetzelfde bezwaar: dit komt bijna niet voor. Bovendien kun je die beknopte bijzin niet goed nominaliseren: iemand verzoekt aan de reizigers een overstap, of iemand verzoekt aan de reizigers een reactie, dat is allemaal niet goed.
(3) Een derde argument sluit bij het tweede aan, en maakt gebruik van de nominalisatieproef. Nominalisatie zou opleveren: het verzoeken van iets aan iemand. Ook dit lijkt bij oppervlakkige beschouwing best acceptabel. Maar zie eens hoe slecht het wordt als je in plaats van iets en iemand iets concreets probeert in te vullen: het verzoeken van een overstap aan de reizigers. Helemaal fout, zou je zeggen. Met andere woorden: die nominalisatieproef wijst helemaal niet de reizigers als meewerkend voorwerp aan.
(4) Dat de reizigers meewerkend voorwerp zou zijn wordt ook nog beargumenteerd door te wijzen op de betekenisovereenkomst met het werkwoord vragen. Je vraagt iemand iets, je verzoekt iemand iets. Bij vragen is iemand meewerkend voorwerp, bij verzoeken dus ook. Ook dit lijkt aannemelijk, totdat je het werkwoord vragen eens nader gaat bekijken. Vragen bestaat namelijk in twee betekenissen: "informeren" (je vraagt iemand of het regent) en iets als "aansporen" (je vraagt iemand om op tijd te komen). De betekenis "verzoeken" hoort niet bij het eerste vragen, alleen bij het tweede. En alleen het eerste is aan iemand iets vragen, het tweede is van iemand iets vragen, hetgeen op een lijdend voorwerp iemand wijst.
(5) Sommigen proberen ook nog indirect af te leiden dat de reizigers meewerkend voorwerp is. Zij zeggen: in de zin Iemand verzoekt de reizigers iets moet iets lijdend voorwerp zijn. Omdat er geen twee lijdende voorwerpen in een zin kunnen staan, moet de reizigers wel iets anders zijn, en meewerkend voorwerp is de enige aannemelijke mogelijkheid. Er zijn twee problemen met dit argument. De stelling dat er geen twee lijdende voorwerpen in één zin kunnen staan is aanvechtbaar. Maar zelfs als we aannemen dat hij correct is, dan kun je het argument nog omkeren. Dan kun je zeggen: de reizigers is lijdend voorwerp, dus iets moet iets anders zijn. Wat kan iets dan zijn? Nou, bijvoorbeeld zoals Den Hertog al voorstelt: oorzakelijk voorwerp. Dat iets geeft het doel aan waarop het verzoek zich richt. Dit doel kun je invullen met een beknopte bijzin of met een woordgroep met om of tot: iemand verzoekt de lezers om een reactie. Het feit dat de beknopte bijzin vervangbaar is door het voornaamwoord iets is geen reden om deze ontleding te verwerpen. Dat zie je ook bij iemand iets vragen, dat twee dingen kan betekenen: "bij iemand informeren naar iets", of "iemand tot iets aansporen". Die twee betekenissen komen tot uitdrukking in de twee ontledingen.

Conclusie
De ontleding die het meervoud ondersteunt kent alleen maar argumenten vóór en geen argumenten tegen. De ontleding die het enkelvoud ondersteunt kent verschillende argumenten vóór, maar op elk argument valt wel wat af te dingen. Een strikte grammaticus zou daarom de eerste ontleding moeten goedkeuren en de tweede moeten afkeuren.

Nu is de hedendaagse taalkundige een pragmaticus. Wat de taalgebruiker wil, is wet. Als de variant met enkelvoud voorkomt, heeft zij bestaansrecht. Dit geldt ook voor de variant met aan de reizigers. Als taalgebruikers dat, desgevraagd, acceptabel vinden, dan kun je daar als taalkundige in principe niets tegenin brengen. Je kunt wel op basis van je analyse concluderen dat de taalgebruikers "strikt genomen" ten onrechte een bepaalde vorm gebruiken, maar als ze dat echt willen, dan heb je dat te accepteren. En als die variant alleen maar kan worden verantwoord door aan te nemen dat er sprake is van een meewerkend voorwerp, dan moet je dat ook, zij het knarsetandend, voor lief nemen.

Wat betekent dat voor de bovenstaande discussie? Volgens mij zouden we in elk geval moeten concluderen dat er op de variant met meervoud, en de ontleding van de reizigers als lijdend voorwerp in de actieve zin, niets (maar dan ook niets) aan te merken valt. Het enkelvoud, en de ontleding van de reizigers als meewerkend voorwerp is op zijn minst verdacht vanwege het feit dat de cruciale varianten bijna nooit voorkomen. Het zou best kunnen zijn dat die enkele voorkomens het rechtstreekse gevolg zijn van grammatica-onderwijs in plaats van een normale taalverwerving.

maandag 8 oktober 2007

Wat is een plaatsonderwerp?



Waarom is een plaatsonderwerp een plaatsonderwerp? Wat is het nut van dit zinsdeel? Is dat niet gewoon moeilijkdoenerij van taalkundigen? En trouwens: welke taalkundige heeft dat begrip eigenlijk bedacht? Over deze vragen voert de taalprof nu al enkele dagen een bij vlagen onoverzichtelijke discussie op de discussiegroep nltaal.

In dit logje wordt het plaatsonderwerp in eenvoudige schetsen getekend. Het plaatsonderwerp is het woordje er in een zin als Er wordt gerookt of Er lopen drie kamelen in het park. Daar is natuurlijk geen woord van gelogen, en de hedendaagse naslagwerken, zoals de Algemene Nederlandse Spraakkunst, zijn het hier roerend mee eens. Maar wat nu als je zegt: "Daar geloof ik niet in, taalprof. Waarom zou je dat woordje er niet gewoon een bijwoordelijke bepaling noemen?" Ja, dan krijg je een lastiger verhaal.

zondag 7 oktober 2007

Vind de taalfout




"Mediaopleiding HvA pikt taalfouten niet meer," kopt het Parool. Studenten van de opleiding Media, Communicatie en Informatie krijgen voortaan puntenaftrek voor taalfouten in hun tentamens.


Wat zijn dat voor taalfouten? Daar is de taalprof altijd wel benieuwd naar. Dat staat in de volgende zin: "Geen werkgever zal het waarderen als een student tijdens zijn stage
geen d van een t kan onderscheiden en me in plaats van mij gebruikt."


Met die d en t zullen wel de bekende dt-fouten worden bedoeld in de spelling van de werkwoordvervoeging. Maar waarom zou je geen me in plaats van mij mogen gebruiken? Is dit niet een taalfout van de Parooljournalist zelf? De taalprof denkt van wel.

donderdag 4 oktober 2007

De Taalprof presenteert




ER was eens een zinsdeel dat heel vaak verkeerd begrepen werd. Dat was wel een beetje zijn eigen schuld, want het was een bescheiden zinsdeel, dat nooit met klemtoon werd uitgesproken. En dan verschool het zich ook nog heel vaak achter een bijwoordelijke bepaling, zodat het al helemaal onopgemerkt bleef. "Jij bent eigenlijk gewoon een afgezwakte bijwoordelijke bepaling," zeiden de andere zinsdelen dan minachtend. Ja, jongens en meisjes, zo gaat dat met zinsdelen die zich niet op de voorgrond dringen. Die krijgen niet het respect dat ze eigenlijk verdienen.


Weten jullie al welk zinsdeel ik bedoel?

vrijdag 31 augustus 2007

Eeuwige kwesties (5): verzocht worden



Het houdt maar niet op. Steeds maar weer steekt hij de kop op: de redenering dat het zou moeten zijn De reizigers wordt verzocht over te stappen, in plaats van het correcte De reizigers worden verzocht over te stappen, zoals normale mensen zeggen. En altijd maar weer met diezelfde voorbeeldzin. Arme reizigers, die steeds maar weer verzocht wordt! Het is de hardnekkigste fout in de Nederlandse ontleding. Nu duikt hij weer op in de blogwereld, op  nltaal.blog. Net nou dit blog weer nieuw leven was ingeblazen. Het is om te huilen.

Taalkundigen hebben in de afgelopen eeuw talloze malen verteld hoe het zit met dat worden verzocht, dat is al meer dan honderd jaar bekend, maar wie luistert er nog naar taalkundigen? Ook de taalprof verwees al eens naar zo’n taalkundige uitleg, maar zelfs dat lijkt geen enkel effect te hebben.

Ik zal niet zeggen dat taalkundigen altijd gelijk hebben. Ook taalkundigen verkopen wel eens onzin (dát leren ze wel op de universiteiten). En eerlijk gezegd: taalkundigen zijn natuurlijk altijd veel te genuanceerd. Alles kan een beetje, en voor elke redenering bestaat wel enig begrip. Iedereen die in het onderwijs zit weet dat dat een lovenswaardige maar zinloze manier van uitleggen is. In het onderwijs moet je zwart-wit zijn. Het een of het ander, niet allebei. Meerkeuzevragen, en er is maar één antwoord mogelijk.

In dat geval: de enige variant die fatsoenlijk grammaticaal onderbouwd kan worden is De reizigers worden verzocht (om) over te stappen. Alle zichzelf respecterende naslagwerken, de Algemene Nederlandse Spraakkunst voorop, vermelden waarom dit correct is: omdat je de reizigers kunt vervangen door men. Dan wordt het Men wordt verzocht (om) over te stappen, en dat is een perfecte Nederlandse zin. Niets mis mee. Iemand die deze zin afkeurt spreekt geen Nederlands.

Hoe komt het toch dat zoveel mensen blind zijn voor de keiharde conclusie die hieruit volgt? Het voornaamwoord men kan nooit als meewerkend voorwerp gebruikt worden (Ik geef men een boek), of als welk voorwerp dan ook (Ik zie men, ik verbaas me over men). Men kan alleen maar het onderwerp van de zin zijn.

Maar als men het onderwerp is van de zin Men wordt verzocht over te stappen, wat is dan het onderwerp als je men vervangt door een reiziger? Een reiziger wordt verzocht over te stappen. Dat is toch een vraag die je zelfs zonder grammaticale opleiding kunt beantwoorden, niet? Natuurlijk is dan een reiziger ook het onderwerp. Maar dan volgt het sluitstuk van de redenering: wat is dan het onderwerp als je van het enkelvoudige een reiziger het meervoudige de reizigers maakt? Ja sorry, ik moet me verontschuldigen tegenover de lezer die zich hier als een kind toegesproken voelt, maar er zijn toch echt mensen die met droge ogen durven beweren dat in de zin De reizigers worden verzocht over te stappen het zinsdeel De reizigers géén onderwerp kan zijn. Wie kan mij vertellen waar in deze redenering deze mensen afhaken? Dat zou ik wel eens willen weten.

Goed. De reizigers worden verzocht over te stappen is dus zonder twijfel een correcte zin. Maar hoe zit het dan met De reizigers wordt verzocht over te stappen? Is die zin dan automatisch fout, of is er een geldige redenering waarom die zin goed zou kunnen zijn? Dat is natuurlijk het probleem: zo’n redenering is er wel, maar daar blijkt bij nadere beschouwing van alles op aan te merken. Echter: die redenering is blijkbaar zo imponerend, dat hij leidt tot de gedachte: als de reizigers wordt verzocht over te stappen goed is, dan is die zin met worden alsnog fout! Hoe blind kun je zijn?

Die twijfelachtige redenering wordt vaak met veel aplomb verkondigd. Kijk, zegt de redeneerder, De reizigers wordt verzocht over te stappen is een passieve zin. Nu is de helft van de bevolking al voor het standpunt gewonnen, want er bestaat nu eenmaal een heilig ontzag in de Nederlandse samenleving voor grammaticale termen. De reizigers wordt verzocht over te stappen is dus een passieve zin, en de actieve vorm is wij verzoeken de reizigers over te stappen.

Tot zover niets aan de hand. Maar dan komt het: in die zin is de reizigers het meewerkend voorwerp, zo wordt vervolgens beweerd. Maar dat is wel heel gemakkelijk geconcludeerd!

Waarom zou de reizigers het meewerkend voorwerp moeten zijn in de zin wij verzoeken de reizigers over te stappen? Ja, je kunt zeggen AAN de reizigers. Let op: zo wordt het meestal gezegd. Alleen het zinsdeel de reizigers wordt herhaald, met aan erbij. Of er wordt iets van gemaakt als de reizigers zijn degenen aan wie het verzoek gericht is. Op die manier wordt toevoeging van het woordje aan geloofwaardig gemaakt. Zorgvuldig wordt vermeden om de hele zin te herhalen met dat voorzetsel erbij, want dan klinkt het al meteen een stuk slechter: Aan de reizigers wordt verzocht over te stappen, wie zegt dat ooit? Die constructie met aan komt bijna nooit voor. Ja, er zijn wel mensen die dit af en toe zeggen of schrijven, ongetwijfeld onder invloed van deze redeneerfout, maar de versie zonder aan heeft duidelijk de voorkeur. Natuurlijk omdat de reizigers helemaal geen meewerkend voorwerp is. Als je iemand uitnodigt, is die uitnodiging ook aan iemand gericht, maar iemand is gewoon lijdend voorwerp. Niemand komt op het idee om dat meewerkend voorwerp te noemen. Waarom zou dat bij verzoeken dan ineens wel moeten?

Er is nog een tweede "redenering" die moet aantonen dat de reizigers meewerkend voorwerp zou zijn. Dat is, dat over te stappen het lijdend voorwerp is in de zin wij verzoeken de reizigers over te stappen. Maar ook dat is onjuist. Over te stappen is een actie of een handeling, en als je de beknopte bijzin daardoor vervangt zie je wat er aan de hand is. Het is niet wij verzoeken de reizigers een actie, maar wij verzoeken de reizigers om een actie. De bijzin is niet het lijdend voorwerp, maar het voorzetselvoorwerp. Bij voorzetselvoorwerpen in de vorm van een beknopte bijzin valt het voorzetsel wel vaker weg. Dat is niets bijzonders, dat je wel vaker tegenkomt bij de ontleding.

Er zijn ook mensen die wel eens een klok hebben horen luiden over de overeenkomst tussen een meewerkend voorwerp en een "derde naamval". In oudere stadia van het Nederlands zijn er inderdaad aanwijzingen dat het meewerkend voorwerp zonder voorzetsel in de derde naamval stond. Is dat met deze constructie niet het geval? Kun je langs die weg niet aantonen dat de reizigers het meewerkend voorwerp is? Nee, dat kun je niet.

In oudere stadia van het Nederlands bestond alleen de constructie met iemand verzoeken in de vierde naamval (iemand was lijdend voorwerp), en ook in onze zustertaal waar de naamvallen nog wel bewaard zijn (het Duits), zie je versuchen met een vierde naamval. Niet met een derde. Er is dus geen enkele aanwijzing dat de reizigers ooit derde naamval of meewerkend voorwerp geweest is.

Kortom: er is geen geldige redenering die aantoont dat de reizigers meewerkend voorwerp is in de actieve zin. De bijzin is geen lijdend voorwerp, maar een voorzetselvoorwerp. De reizigers moet dus gezien worden als het lijdend voorwerp. Als je van de actieve zin wij verzoeken de reizigers over te stappen een passieve zin wil maken, zou je van het lijdend voorwerp (de reizigers) het onderwerp moeten maken. Dus: de reizigers worden verzocht over te stappen. Ik kan er werkelijk niets anders van maken.

Waarom zijn die taalkundigen en taaladviseurs dan zo voorzichtig met die foute zin? Waarom wordt die fout in bescherming genomen? Ik denk dat dit misplaatste tolerantie is. Omdat de foute zin jarenlang in een verkeerde redenering is goedgepraat, wordt hij als het ware kunstmatig in leven gehouden. Sommige mensen, zwaar geïndoctrineerd natuurlijk door pseudotaalkundige betweters, slagen er blijkbaar in om hem met een stalen gezicht over de lippen te krijgen, en hij komt dus inderdaad voor. En het is een belangrijk principe in de taalbeschrijving dat wat voorkomt, uiteindelijk tot de taal gerekend moet worden. Ook al kan de correcte zin met keiharde en onweerlegbare argumenten worden onderbouwd, ook al heeft de foute zin in meer dan honderd jaar nooit echt voet aan de grond gekregen, dit taalkundige couveusekindje moet koste wat kost behouden worden door te verklaren dat het "strikt genomen" de juiste vorm is die "verdrongen wordt" door de andere. Allemaal onzin natuurlijk.

Hoe lang moeten wij dit nog aanzien? Hoe lang moeten wij ons nog laten piepelen door grammaticale fundamentalisten die ons bedreigen met taalkritiek?  Waarom verzoeken wij die betweters niet eens om over te stappen?

dinsdag 7 augustus 2007

Taalprof overschrijdt grens

De taalprof gaat natuurlijk nooit op vakantie, maar het moest er een keer van komen dat hij zijn horizon zou verbreden en de weidse verten zou opzoeken. Nu is het dan zover: de taalprof zet zijn zonnebril op, pakt alleen de allernoodzakelijkste levensbehoeften bij elkaar, en tijgt naar onbekende bestemmingen, waar het internet nog slechts iets van horen zeggen is.



Natuurlijk zit hier weer iets achter, de taalprof is per slot van rekening een virtuele persoonlijkheid, en die hebben wel wat beters te doen dan de hele dag uit hun neus te eten. En overal ter wereld heerst grammaticale nood, op iedere straathoek schiet het Grammaticale Onbenul in hardnekkige scheuten op. Het zijn de Ingveoonse streken waar de afbrokkeling van de grammaticale vaardigheden begint. Wie zich in die contreien ophoudt -en geluk heeft- zal tussen 7 en 24 augustus de taalprof kunnen waarnemen. Starend over de Ingveoonse vergezichten, broedend op nieuwe strategieën in zijn nimmer aflatende strijd tegen het Grammaticale Onbenul, en peinzend of hij het komende jaar nu eens echt zal gaan onthullen waar het in de grammatica om gaat.


En de achterblijvers? Die kunnen nu eindelijk eens bijlezen. Er zijn inmiddels 189 logs, die misschien niet allemaal de moeite waard zijn, maar je weet maar nooit. Kijk eens in het titelregister! En er zijn ongeveer 1000 reacties en vragen, die de taalprof zonder uitzondering allemaal beantwoord heeft. Als je die allemaal zou willen lezen, moet je dus zo'n 2000 stukjes doorworstelen. Sommige zijn langer dan de logs. Tegen de tijd dat je die allemaal uit hebt, is de taalprof alweer lang en breed terug.


Dus tussen 7 en 24 augustus even geduld hebben met de vragen en reacties, even op de tanden bijten, het is voor je eigen bestwil, opdat de taalprof in het nieuwe seizoen weer fris ten strijde kan trekken.


dinsdag 24 juli 2007

Blijvend te technisch theoretisch




Stel je de Taalprof de vraag of een bepaalde zin "grammaticaal wel in orde is," dan krijg je al gauw een uitgebreide taalkundige analyse als antwoord. En mocht je dan nog volhouden, dan kun je het ook nog eens op een andere manier te horen krijgen.

Is dit bevredigend? "Vaak vind ik hem te technisch theoretisch" zegt dan iemand over de Taalprof in een discussie elders op het internet. O, het moest niet technisch of theoretisch? Dat kan ook.

donderdag 5 juli 2007

Reageer op dit telefoonnummer



"Bij ons in de studio is aangeschoven de taalprof, om te discussiëren over de stelling van vandaag: Slechte kennis van grammaticale termen leidt tot verwarring in de communicatie. Goedemiddag, taalprof, heeft u nog iets toe te voegen aan de stelling?"
"Nee, die lijkt me duidelijk. De taalgebruikers kennen hun grammaticale termen niet meer, en dat leidt tot verwarring in de communicatie."
"Voor de goede orde: het gaat dus niet over grammaticaal correct spreken?"
"Nee"
"Maar u zegt: ze kunnen niet meer ontleden"
"Zo is het. En daardoor krijg je verwarring in de communicatie"
"Wat voor verwarring is dat dan?"
"In een normale communicatie heb je altijd misverstanden. Als je dan geen grammaticale termen beheerst om daarover te praten, kun je die maar met moeite oplossen."
"Jaja. Interessant. We zullen zien wat de luisteraars hierover te zeggen hebben. Zometeen na het nieuws herhalen we de stelling en het telefoonnummer waarop u kunt reageren."
[...]


donderdag 21 juni 2007

Wat is een werkwoordelijke uitdrukking?



"De werkwoordelijke uitdrukking ruimt lekker op bij het ontleden," staat er in een handleiding voor leerlingen aan een middelbare school. Ja, zo kun je er ook tegenaan kijken! Maar het ontleden van zinnen is niet bedoeld om "lekker op te ruimen," het gaat erom dat je beschrijft hoe zinnen in elkaar zitten.

Er zijn ook mensen die vinden dat je elke uitdrukking eigenlijk zou moeten dooranalyseren tot de afzonderlijke zinsdelen. Ze wijzen op de Algemene Nederlandse Spraakkunst, waarin gesuggereerd wordt dat dat altijd mogelijk is als je de delen van de uitdrukking letterlijk neemt. Maar waarom zou je dan nog van een werkwoordelijke uitdrukking willen spreken?

Wat ís een werkwoordelijke uitdrukking dan eigenlijk? Wanneer is er reden om iets als een werkwoordelijke uitdrukking te zien?

De meeste definities houden zich een beetje op de vlakte. De ANS zegt het zo: "Werkwoordelijke uitdrukkingen zijn combinaties van werkwoorden met andere taalelementen die een gemeenschappelijke (meestal figuurlijke) betekenis hebben," en op de taaladviessite van Onze Taal staat: "Een werkwoordelijke uitdrukking is een vaste combinatie van een werkwoord en een of meer andere woorden die samen een betekeniseenheid vormen."

Figuurlijk, gemeenschappelijke betekenis, vaste combinatie, betekeniseenheid, dat zijn zo’n beetje de kernwoorden van de meeste definities. Maar hoe bepaal je bijvoorbeeld een "gemeenschappelijke betekenis"? Een combinatie van een lijdend voorwerp met een werkwoord (een boek lezen) heeft toch ook een "gemeenschappelijke betekenis"? Wat is dan het belangrijkste? Wat maakt een werkwoordelijke uitdrukking tot een werkwoordelijke uitdrukking? Volgens de taalprof is het dit:

Als de betekenis van de verbinding tussen werkwoord en andere zinsdelen afwijkt van de normale betekenis, dan is er sprake van een werkwoordelijke uitdrukking. Nou klinkt dat nog steeds ingewikkeld, maar misschien maakt een voorbeeld het duidelijk. Neem de uitdrukking de pijp aan Maarten geven. Die betekent "het opgeven". Waarom is dat nu een werkwoordelijke uitdrukking? Omdat de betekenis van de pijp aan Maarten geven niet te omschrijven is met iets aan iemand geven. Als je de pijp aan Maarten geeft, dat geef je niet iets aan iemand. Het zou dus gek zijn als je in de ontleding de pijp "gewoon" een lijdend voorwerp zou noemen en aan Maarten een meewerkend voorwerp. Dáárom, en alleen daarom, hebben grammatici ooit de term "werkwoordelijke uitdrukking" bedacht.

Die "niet normale" betekenis van die verbinding zou je "figuurlijk" kunnen noemen, of "idiomatisch". Vandaar dat de betekenis van de delen van een werkwoordelijke uitdrukking ook vaak figuurlijk is. Maar een figuurlijke betekenis van een van de delen is niet voldoende om iets als een werkwoordelijke uitdrukking te benoemen! Met een voorbeeld: in de uitdrukking een dikke pil lezen (voor "een dik boek lezen") is er géén sprake van een werkwoordelijke uitdrukking, want een dikke pil lezen is nog wel degelijk "iets lezen". Het is alleen het lijdend voorwerp een dikke pil dat een figuurlijke betekenis heeft. En als je over koetjes en kalfjes praat, dan praat je misschien wel over onbelangrijke dingen, maar je praat nog steeds over iets. Het is alleen de woordgroep koetjes en kalfjes die figuurlijk is, niet het praten. En je kunt wel zeggen dat het een vaste combinatie is, dat je over koetjes en kalfjes bijna altijd gebruikt met het werkwoord praten, maar toch is de verbinding tussen die twee zinsdelen niet idiomatisch, en dus geen werkwoordelijke uitdrukking.

Deze definitie houdt ook in dat de zinsdelen die je kunt invullen met iets of iemand niet bij de werkwoordelijke uitdrukking horen. In de draak steken met iemand is met iemand gewoon voorzetselvoorwerp, in iemand een poets bakken is iemand gewoon meewerkend voorwerp.
Ik heb eens op het internet gezocht naar voorbeelden die worden gegeven van de werkwoordelijke uitdrukking, en dan met name in uitleg over zinsontleding en grammatica. Daar zijn nogal wat gevallen bij waar je kritiek op kunt hebben. Ik zal beneden de hele lijstjes geven die ik gevonden heb, maar eerst bespreek ik twee grotere groepen verkeerde voorbeelden.

De grootste groep verkeerde voorbeelden betreft uitdrukkingen met een koppelwerkwoord of vervangend koppelwerkwoord. Het gaat dan in alle gevallen om een figuurlijk zinsdeel dat een toestand aangeeft (zoals in de war, op de hoogte, in de bonen), waar je in principe elk koppelwerkwoord bij zou kunnen zetten. Dat betekent: de verbinding tussen zinsdeel en werkwoord is niet idiomatisch. Als je in de bonen bent, dan ben je iets.

Een andere interessante groep vind ik op de website van taaladvies.net, de taaladviseurs van de Taalunie. Dat is natuurlijk een onverdachte bron, maar ik weet toch niet goed of ik het er wel mee eens ben. Het gaat om het advies over de benoeming van het in de uitdrukking het met iets eens zijn. De taaladviseurs spreken hier van een werkwoordelijke uitdrukking, waarin het een onderdeel is van het naamwoordelijk gezegde het eens zijn, met het eens als naamwoordelijk deel van het gezegde.  Ik zou zeggen: dan is het ook geen werkwoordelijke uitdrukking meer, maar een naamwoordelijk gezegde, waar je in principe ook andere koppelwerkwoorden kunt invullen. De taaladviseurs noemen nog een hele groep van "werkwoordelijke uitdrukkingen en een aantal werkwoorden" met een betekenisloos het, maar ze zeggen er niet bij welke van hun voorbeelden zij nu een werkwoordelijke uitdrukking vinden. Nou ja, wie het interessant vindt moet het hier zelf maar eens nalezen.

Dit zijn de voorbeelden die ik in een half uurtje verzameld heb van het internet. De lijst is natuurlijk geen volledige lijst van alle werkwoordelijke uitdrukkingen in het Nederlands. Dat zou al gauw een heel woordenboek worden. Dit zijn alleen de voorbeelden die ik het eerste tegenkwam bij uitleg of oefeningen over de werkwoordelijke uitdrukking. Let op: de delen tussen haakjes horen niet bij de werkwoordelijke uitdrukking. Als ergens het bezittelijk voornaamwoord zijn staat, kunnen daar vaak ook andere bezittelijke voornaamwoorden worden gebruikt (zoals haar), en soms ook het lidwoord de. In sommige uitdrukkingen is wat variatie mogelijk, vaak versterking. Dit is niet aangegeven in het lijstje.
  • een bok schieten
  • bot vangen
  • de benen nemen
  • een blauwtje lopen
  • de broek aanhebben
  • een broertje dood (aan iets/iemand) hebben
  • met de deur in huis vallen
  • uit zijn dak/bol gaan
  • de draak steken (met iemand)
  • een flater slaan
  • (iemand) een hart onder de riem steken
  • de geest geven
  • (iemand) met gelijke munt betalen
  • (met iets) aan de haal gaan
  • de hand in eigen boezem steken
  • de handdoek in de ring gooien
  • het hazepad kiezen
  • zich een hoedje schrikken
  • de hond in de pot vinden
  • het hoofd verliezen
  • door het ijs zakken
  • zich de kaas niet van het brood laten eten
  • (iemand) op de kast jagen
  • (iemand) de kastanjes uit het vuur laten halen
  • van een koude kermis thuiskomen
  • (iemand) de laan uit sturen
  • het land (aan iemand) hebben
  • (iemand) voor het lapje houden
  • het lid op de neus krijgen
  • de lijn trekken ("luieren")
  • één lijn trekken ("geen uitzonderingen maken")
  • (met iets) in zijn maag zitten
  • door de mand vallen
  • achter het net vissen
  • (iemand) (iets) aan zijn neus hangen
  • (iemand) bij de neus nemen
  • met de noorderzon vertrekken
  • een oogje in het zeil houden
  • (iemand) in het ootje nemen
  • (iemand) over het paard tillen
  • de pest in hebben
  • de pijp aan Maarten geven
  • de pik (op iemand) hebben
  • de plaat poetsen ("vertrekken")
  • de plank misslaan
  • (iemand) een poets bakken
  • (iemand) een riem onder het hart steken
  • (iemand) (iets) in de schoenen schuiven
  • uit zijn slof schieten
  • de spijker/nagel op zijn kop slaan
  • spitsroeden lopen
  • (iemand) aan de tand voelen
  • (iemand) om de tuin leiden
  • de eerste/tweede viool spelen
  • in zijn vuistje lachen
  • in de wacht slepen
  • (iets) in de wind slaan
De volgende voorbeelden zijn volgens mij allemaal naamwoordelijke gezegdes of constructies met een bepaling van gesteldheid. Ik denk dat het vet en schuin gedrukte zinsdeel zonder het werkwoord steeds zelfstandig gebruikt kan worden in dezelfde "figuurlijke" betekenis als in deze verbinding:
  • in de bonen zijn
  • het eens zijn (met iets/iemand) (ik zou hier eens als naamwoordelijk deel benoemen en het als loos oorzakelijk voorwerp).
  • een figuur slaan (anders dan bij een flater slaan bén je hier op de een of andere manier een figuur)
  • de kluts kwijt raken (je kunt ook de kluts kwijt zijn of lijken, kwijt kun je opvatten als naamwoordelijk deel, en de kluts is dan een oorzakelijk voorwerp met figuurlijke betekenis)
  • in slaap vallen (je bent in slaap, vallen is hier vervangend koppelwerkwoord voor worden of raken)
  • (iemand) op de hoogte brengen (je bent op de hoogte, op de hoogte is hier bepaling van gesteldheid)
Bij de volgende voorbeelden twijfel ik, maar ik ben geneigd ze "normaal" te benoemen:
  • (iets) op het spel zetten (iets staat op het spel, op het spel is bepaling van gesteldheid)
  • tot stand brengen (iets komt tot stand, tot stand is bepaling van gesteldheid)
  • voor joker staan (je kunt voor van alles staan, ik zou zeggen: staan is vervangend koppelwerkwoord)
  • een kleine/grote boodschap doen (je "doet" je behoefte, zou ik zeggen, en die behoefte wordt figuurlijk met een grote of kleine boodschap aangeduid)
  • (iemand) (iets) cadeau doen
  • ten strijde trekken
  • in verzet komen
  • in ontvangst nemen
  • in vlammen opgaan
  • een hekel hebben aan (je kunt van alles hebben: zin in iets, een hekel aan iets, de pest aan iets, misschien hoort het land hebben aan iets hier ook wel bij)
  • les geven (dit is volgens mij toch wel "iets geven", je kunt ook college geven, een lezing geven, je mening geven, een bepaalde indruk geven)
  • plaats nemen (is dit niet eerder een werkwoord dan een uitdrukking?)
  • zijn toevlucht nemen (tot iets) (ook hier allerlei mogelijkheden met nemen: de wijk nemen, de bocht nemen, een afslag nemen; ik denk dat alleen nemen een vage of desnoods figuurlijke betekenis heeft).

donderdag 14 juni 2007

Eeuwige kwesties (4): een van de weinigen die dit snapt



Je hoort er de laatste tijd niet meer zo heel veel over: Ik ben een van de weinige mensen die dit snapt. In het bijzonder de NRC-columnist J.L. Heldring heeft zich jarenlang beijverd om deze "fout" uit te roeien. Keer op keer signaleerde hij de constructie met een enkelvoudig werkwoord in de bijzin, en keer op keer merkte hij op dat het toch echt meervoud moest zijn. Decennialang stelde hij deze misstand aan de kaak. Maar het hielp niets.

En het is nog wel zo'n ijzeren logica! In de constructie Een van de weinige mensen die dit snapt/snappen gaat het over weinig mensen die dit snappen, en daar dan eentje van. Het gaat toch niet om een die dit snapt van weinig mensen! Waterdichte redenering. Geen speld tussen te krijgen. En toch klopt hij niet.

dinsdag 5 juni 2007

Voor de liefhebbers



De taalprof jaagt weer eens de taalliefhebbers tegen zich in het harnas. Nou ja, de taalliefhebbers, in ieder geval de liefhebbers van de regel dat je waarvan niet zou mogen gebruiken voor personen. Veel mensen blijken te willen vasthouden aan de "oude schoolregel" (zoals de Schrijfwijzer hem noemt), dat je moet zeggen de vrouw van wie ik hou en niet de vrouw waarvan ik hou (en al helemaal niet de vrouw waar ik van hou, maar dat is weer een andere schoolregel).


Het is een van de "eeuwige kwesties", waarover al eeuwen gebakkeleid wordt. Ook de taalprof heeft het er al eerder over gehad, zelfs een tweede keer, met bijna desastreuze gevolgen. Maar afgelopen dagen was het weer raak.

maandag 4 juni 2007

De taalkundigen hebben het gedaan



Geen gemakkelijker mikpunt van spot dan de taalkundigen. Zelfs de meest serieuze taalcolumnisten kunnen de neiging soms niet bedwingen om af te geven op de wetenschappers die zich met de taal bezighouden. Zie de meest recente aflevering van de rubriek Woordhoek van Ewoud Sanders.


Sanders hanteert een beproefd recept, dat ook veelvuldig door de ergste taalcritici wordt toegepast: humor. Zet een aantal enormiteiten op een rij, en je scoort gegarandeert punten. Feiten checken is nergens voor nodig, het gaat immers niet om de feiten maar om het effect.

donderdag 31 mei 2007

Een veel gemaakte fout



Taalcritici hebben het maar gemakkelijk. Lekker andere mensen op hun fouten wijzen, en zo zelf een onaantastbare indruk maken. Vooral de "hardnekkige fouten" worden liefdevol gekoesterd, want die maken het leven wel heel eenvoudig. Je hoeft er niet eens bij na te denken.

Toch loop je als criticus juist bij zo'n hardnekkige fout een groot risico. Want waarom zou een fout hardnekkig zijn? Meestal omdat hij eigenlijk niet fout is.

maandag 28 mei 2007

Ha, lekker rijtjes grammatica stampen!



In zijn NRC-column van zaterdag 26 mei 2007 haalt schrijver Joost Zwagerman uit naar onderwijsminister Plasterk, die het Nieuwe Leren "nog een kans wil geven".  Wat Zwagerman zelf precies wil wordt niet helemaal duidelijk (de leerlingen moeten weer Vondel, Multatuli, Vestdijk en Reve kennen), maar van Plasterk had hij een meer kritische houding verwacht.

De taalprof is natuurlijk geen onderwijsdeskundige, dus die mengt zich niet in een onderwijsdebat. Maar hij schiet wel in de stress bij het volgende citaat: Plasterk meende: "We moeten niet terug naar de jaren vijftig. Niet alleen rijtjes grammatica stampen." Hè?

Je zou denken dat Zwagerman hier een kritische noot bij plaatst, en dat doet hij ook wel, maar volgens hem is het allemaal te extreem geformuleerd. Geen woord over dat rijtjes grammatica stampen. Terwijl dat natuurlijk het meest trieste van het citaat is. Onze minister van onderwijs weet niet wat grammatica is.

woensdag 23 mei 2007

De taalprof houdt zichzelf in



Gisteren schreef ik iets over de zin Ik moet me inhouden om niet te gaan fluiten. Dat stukje voorzag ik van maar liefst vier breintjes, om aan te geven dat het waarschijnlijk een moeilijke kwestie was. En inderdaad, prompt krijg ik de feedback dat het "weer eens niet te volgen" was. Hm! Dat zit me niet lekker, want ik schrijf juist om begrepen te worden.


Op de taalpuristensite probeer ik het in de discussie eenvoudiger te krijgen, maar dat zou ik hier eigenlijk ook moeten doen. Kan dat? Is het moeilijk te begrijpen, of doe ik er alleen te moeilijk over?

dinsdag 22 mei 2007

De taalprof moet zich inhouden om hier niets over te schrijven




Op de taalpuristen-website wordt bezwaar gemaakt tegen het zinnetje Ik moet me inhouden om niet te gaan fluiten. Zo'n dubbelzinnige formulering getuigt niet van al te veel taalgevoel, zo redeneert de purist-van-dienst. Je kunt beter zeggen Ik moet me inhouden of ik ga fluiten. Een van de reageerders stelt voor Ik moet me inhouden om te gaan fluiten. Dat "loopt net zo lekker" en is "veel helderder".


Veel helderder? Niet al te veel taalgevoel? Is dat nou wel eerlijk?