zondag 22 maart 2009

De Taalprof plagieert




Het hoge woord moet er maar eens uit: de taalprof zit gewoon de negentiende-eeuwse taalkundige literatuur te plagiƫren. Misschien heeft hij het zelf niet eens in de gaten, maar de overeenkomsten zijn te opvallend om ze aan het toeval toe te schrijven. Weliswaar is de taaltechnologie nog niet zover dat de voorbeelden ondubbelzinnig kunnen worden opgespoord, maar wie kan lezen wat die negentiende-eeuwers allemaal schreven, moeten de overeenkomsten in het oog springen.

Neem nou bijvoorbeeld dit stukje over het betrekkelijk voornaamwoord. Dat lijkt bijna letterlijk overgeschreven van een artikeltje van Lambert te Winkel in het Taalkundig Magazijn uit 1853!


Net als Te Winkel begint de Taalprof met de constatering dat de term betrekkelijk voornaamwoord tot verwarring aanleiding geeft. Te Winkel doet dat natuurlijk op zijn negentiende-eeuws, maar er staat hetzelfde:
"In een vorig stukje [...] is gebleken, welk een nadeeligen invloed de
gebrekkige benaming, aan een rededeel gegeven, op de beschouwing van
den aard en het gebruik dier woordsoort oefenen kan. Ook de klasse
der voornaamwoorden, die betrekkelijke genoemd worden, levert het
bewijs, dat de definitie eener zaak dikwijls uit haren naam wordt
afgeleid, wanneer er slechts eenig verband tusschen naam en zaak is
op te merken, en dat zoodanig eene definitie doorgaans gebrekkig is."
Beetje omslachtig in onze ogen misschien, maar er staat dat een term snel aanleiding geeft tot een slordige definitie. Je bent geneigd een voornaamwoord al betrekkelijk te noemen als het "ergens betrekking op heeft."

De neiging is groot om het hele artikel van Te Winkel te citeren, want het is allemaal nog net zo actueel als anderhalve eeuw geleden. Zie bijvoorbeeld het volgende stuk:
"Ofschoon nu de nadeelige invloed der onjuiste, uit den naam
afgeleide bepaling bij de betrekkelijke voornaamwoorden niet zeer in
het oog loopt, en, voor zoo verre mij bekend is, zich niet in den
stijl openbaart, zoo kan het toch niet anders, of eene verkeerde
voorstelling moet bij het onderwijs op den geest des leerlings eene
nadeelige uitwerking hebben, en dien afkeer verwekken, welke
onafscheidbaar is van alle scheeve en onjuiste voorstellingen."
Mooie didactische theorievorming: het valt misschien in de praktijk nog wel mee, en voor je taalvaardigheid maakt het niet veel uit, maar "scheeve en onjuiste voorstellingen" hebben "op den geest des leerlings" "eene nadeelige uitwerking," ja ze verwekken zelfs afkeer. Geen wonder dat de grammatica niet een van de populairste onderdelen van het schoolvak is. Dat komt door die scheve en onjuiste voorstellingen.

"Zien wij, aan welke gebreken de genoemde definitie mank gaat," vervolgt Te Winkel. En vervolgens citeert hij de grammatica's van Weiland en Moonen, waarin betrekkelijke voornaamwoorden inderdaad (net als in de door de Taalprof geciteerde grammatica's) gedefinieerd worden als "zulke, welke betrekking hebben op personen of zaken, van welke te voren gesproken is." En net als de Taalprof roept Te Winkel uit:
"Maar ook de meeste andere voornaamwoorden wijzen op een te voren
genoemd' persoon of ding terug, en kunnen dus in dien zin evenzeer op
den naam van betrekkelijk aanspraak maken."
Dat geldt voor alle voornaamwoorden! Te Winkel draait zelfs de duimschroeven nog een slagje extra aan door op te merken dat er ook gevallen zijn waarin het betrekkelijk voornaamwoord zelfs vooruitwijst. Zo geeft hij het voorbeeld Wien God een ambt geeft, dien geeft Hij ook het verstand, waarin het betrekkelijk voornaamwoord wie naar zijn mening vooruitwijst naar het aanwijzend voornaamwoord dien. Daar zou je denk ik tegenwoordig over kunnen twisten, maar voor Te Winkel is het een mooie opmaat naar de genadeklap:
"De gebruikelijke bepaling is dus zelfs niet eens toereikende om de
bepaalde zaak van andere dingen te onderscheiden; maar zij is nog
veel minder geschikt om haren waren aard te leeren kennen. En toch is
de juiste definitie niet zoo moeijelijk te vinden."
Daar kunnen Weiland, Moonen en al die andere knoeiers het mee doen. Ze worden hier door Te Winkel wel erg in de hoek gezet. En het wordt nog erger.

Net als 150 jaar later de Taalprof wijst Te Winkel op de dubbele functie van het betrekkelijk voornaamwoord. Het ziet eruit als een aanwijzend voornaamwoord, maar het heeft de belangrijke functie dat het een bijzin met een hoofdzin (of in elk geval een andere zin) verbindt. En dan krijgt Weiland weer een veeg uit de pan: "Weiland schijnt van deze eigenschap der relatieven geen helder bewustzijn te hebben gehad."

Dat wordt nog eens met een sterk voorbeeld uitgemolken:
"Zoo zegt hij althans "Somwijlen is die meer een aanwijzend dan een betrekkelijk voornaamwoord; en in dit geval mag het niet weggelaten worden, als: wie met zijn lot te vreden is, die is de rijkste." Hij was hier dus niet zeker van zijne zaak, en meende die als een relativum te moeten beschouwen, ofschoon een duister gevoel hem zeide, dat het eene andere soort van woord, een demonstrativum, was."
Het is de vraag of Weiland dat inderdaad zo vond, maar dat "duister gevoel" is te mooi om te laten liggen. Te Winkel strooit nog wat zout in de wonde:
"Dat hij meende die, hetwelk met het voorafgaande wie in betrekking staat, voor een relatief te moeten aanzien, was een natuurlijk gevolg van zijne eigene gebrekkige definitie: "de relativa hebben betrekking op personen of zaken, welke te voren genoemd zijn." Aan den anderen kant gevoelde hij al te wel het groote onderscheid tussen relativa en demonstrativa om niet in twijfel te geraken."
Maar om terug te keren naar de constatering aan het begin: de Taalprof plagieert dus. Valt hij daarmee als een oplichter door de mand? Misschien niet. Zoals eerder opgemerkt is de Taalprof een virtuele persoonlijkheid, die door de eeuwen heen opduikt bij grammaticale nood. In het huidige tijdsgewricht doet hij dat als schrijver van een weblog. In de negentiende eeuw waarde hij rond in de populariserende tijdschriften over grammatica. Zijn boodschap verschilt alleen in formulering, zijn missie is dezelfde: de wereld redden van het Grammaticale Onbenul.

3 opmerkingen:

  1. Schitterend stukje prof, bedankt !
    Ik denk dat de strekking van het verhaal van toepassing is op heel veel andere vakgebieden. Veel te vaak wordt er voornamelijk op de naam van het beestje gelet, en wordt de inhoud (definitie) vergeten.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. 'wie' is toch enkelvoud?

    BeantwoordenVerwijderen
  3. @femke: 'wie' kan inderdaad enkelvoud zijn ('Wie heeft dat gedaan?' 'Wie ben jij?'), maar ook meervoud ('Wie hebben dat gedaan?', 'Wie zijn jullie?').
    'Wie' is dus ongespecificeerd voor getal. Net als 'die' ('Die heeft het gedaan' en 'Die hebben het gedaan'). Dat is niet toevallig, want 'wie' is de vragende vorm van 'die' (net als 'wat' de vragende vorm van 'dat' is).

    BeantwoordenVerwijderen