zaterdag 7 november 2009

Het moet maar eens afgelopen zijn




Als Taalprof heb je nooit rust. Voortdurend vallen je kleine dingen op in het taalgebruik van mensen om je heen. Net nog: ik heb net het vorige logje geplaatst, ik loop naar de keuken waar Radio Een opstaat, en ik hoor de verslaggever zeggen: Dat moet maar eens afgelopen worden, ehh, dat moet maar eens afgelopen zijn.


He wat flauw, dat is toch gewoon een vergissing?
Inderdaad. De verslaggever zegt per ongeluk Dat moet maar eens afgelopen worden, en hij hoort zelf meteen dat het fout is, dus bijna in een adem verbetert hij het tot afgelopen zijn. Niks aan de hand. Maar het is wel interessant dat hij aanvankelijk zei afgelopen worden. Als je namelijk weet hoe de zin in elkaar zit, kun je de vergissing verklaren. Niet goedpraten, of bekritiseren, gewoon: verklaren.


Hoe zit dat dan? Wel, als je de zin Dat is afgelopen gaat ontleden, zie je dat je twee mogelijkheden hebt: voltooide tijd van de werkwoordelijke zin Dat loopt af, of tegenwoordige tijd van een naamwoordelijke zin, net als Dat is klaar. Afhankelijk van of je afgelopen als een bijvoeglijk naamwoord ziet of als een werkwoord. Of afhankelijk van of je de zin als een beschrijving van een voltooide gebeurtenis ziet of als een bereikte toestand.


De verslaggever bedoelde Dat moet maar eens afgelopen zijn volgens mij als een naamwoordelijk gezegde. Maar hij realiseerde zich dat de zin dan zou verwijzen naar een bereikte toestand in de toekomst, en hij koos daarom voor het koppelwerkwoord worden, dat meer dan zijn op de toekomst gericht is (dat is leuk tegenover dat wordt leuk). Maar zoals zo vaak past het koppelwerkwoord worden niet bij dit naamwoordelijk gezegde (net zomin als je bij dat is klaar kunt maken dat wordt klaar; in dat geval moet je het vervangend koppelwerkwoord komen nemen: dat komt klaar). Dat worden niet kan hoor je meteen, dus de verslaggever had het meteen in de gaten. Daarom koos hij alsnog voor het koppelwerkwoord zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten